dinsdag 26 april 2011

Souvenirs de Keith, vervolg

Charles Bovary aan het sterfbed van zijn vrouw
Diezelfde middag, dat Keith mij het verhaal van de Notre-Dame de Paris vertelde, leerde hij mij ook een belangrijk iets over de romankunst, en wel: dat in elke goede roman het type moet voorkomen van wat hij betitelde als ‘de wezenloze student’. Dat is iemand die niet echt aan de handeling deelneemt, maar terzijde staat en commentaar geeft. In het boek van Victor Hugo is dat overduidelijk de figuur van Pierre Gringoire, eigenlijk de man die de meeste rechten kan doen gelden op de liefde van het zigeunermeisje Esmeralda, veel meer dan de gepersonifieerde geilheid in de figuur van de aartsdiaken Claude Frollo, of de gebochelde klokkenluider Quasimodo (geen pseudoniem maar de echte achternaam van de Siciliaanse dichter uit Modica, Salvatore Quasimodo, 1901-1968, Nobelprijs 1958). Maarten Dieben heeft gelijk – Quasimodo, die door Frollo is opgevoed en in bescherming genomen, vermoordt uiteindelijk zijn leermeester, als ze vanaf het dak van de Notre-Dame Esmeralda aan de galg zien hangen.
Salvatore Quasimodo (1901-1968)
De wezenloze student is eigenlijk het middelpunt van het boek – en nu ik zelf, in dit oude hart van mij, weer verliefd ben op een zigeunermeisje – voel ik me precies zo: hij is machteloos Esmeralda te redden van alle mannen die haar begeren, willen ontvoeren en verkrachten, haar de doodstraf opleggen en haar laten omkomen. Het drama wordt voltrokken in het hart van deze ‘wezenloze student’, ook toneelschrijver in de roman, Pierre Gringoire.
Eenzelfde mechanisme zien we bij Madame Bovary van Flaubert. Ik heb het altijd vreemd gevonden dat niet iedereen meteen doorheeft bij het lezen van dat vrolijke boek, dat het om een komische satire gaat van de kleinburgerij en de gevoelens die daarbij horen. In dit boek is de hoofdpersoon allerminst Madame Bovary zelf, een stuurloos en tamelijk zielloos personage, maar haar man Charles Bovary, met wie het boek dan ook begint: hij vervult in deze roman de rol van de ‘wezenloze student’, en het drama speelt zich af in zijn hart.
En dan de Russen... Een andere keer, graag.

Geerten Meijsing

vrijdag 22 april 2011

Souvenirs de Keith

Wat dacht ik toen ik bij het graf van Keith stond?
'Onze lieve broer', stond onder zijn naam gebeiteld, met alle voorletters: Kees Robert Jozef Kanger.
De herinnering die zich opdrong, was van een middag op mijn kamer, toen ik Keith pas kende. Hij had De gebochelde van de Nôtre-Dame gelezen; ik voelde mij daar te goed voor – ten onrechte. Ten eerste maakte Keith mij duidelijk dat de gebochelde in de titel helemaal niet voorkomt: het boek van Victor Hugo heet gewoon Notre-Dame de Paris. We haalden een oude editie van het boek uit de bibliotheek van mijn grootvader erbij – en ik moest toegeven: hij had gelijk. Vervolgens legde hij me uit dat het boek als onderwerp ook inderdaad de gotiek had en deze kerk in het bijzonder; het verhaaltje was bijzaak. En van de drie protagonisten die op de titelpagina staan afgebeeld, staat de slechte priester Claude Frollo terecht in het midden, boven het Griekse woord anankhè (volgens mijn Griekse woordenboek: dwang, geweld, noodzakelijkheid, natuurlijke behoefte, nood, leed, dwang gevangenis geweldmiddelen, martelingen, pijnbank, noodlot, fatum – allemaal onderwerpen die in het boek aan bod komen), gebeiteld in een zuil van de kerk, waarmee het boek zo fraai begint; de gebochelde en Esmaralda en hun liefdesgeschiedenis – allemaal bijzaak.
 
Het is een van de genoeglijkste middagen van mijn leven geworden, want Keith vertelde mij, alsof ik een klein kind was dat moest worden voorgelezen, aan de hand van de schitterende prenten in het boek, getekend door Brion en gegravuurd door Yon et Perrichon, die hele lange namiddag het hele verhaal over de slechte priester en zijn fatale liefde, prent voor prent. Geen enkele keer heb ik hem onderbroken en ademloos luisterde ik tot Frollo zich in de hel stortte en hoe jaren later de kist van Esmeralda werd geopend, haar lijk vergaan tot het geraamte, met daar omheen gekneld het geraamte van de gebochelde klokkenluider, haar derde, geheime minnaar, trouw tot in de dood.
Dat herinnerde ik mij, toen ik aan het verse graf van Keith stond.

Geerten Meijsing

maandag 18 april 2011

Wandrer, du müder, du bist zu Haus...

Geerten Meijsing bij het graf van zijn gestorven compagnon Keith Robert Joseph Kanger Snell, Sint Jozef-begraafplaats te Haarlem, 16 april 2011. Foto: Roman Graftdijk.

zaterdag 16 april 2011

Website van de Stichting ‘Vrienden van de Vorm’ in de lucht


De Stichting ‘Vrienden van de Vorm’ heeft sinds kort een eigen website: www.vriendenvandevorm.eu.

De site geeft informatie over de doelstelling van de stichting en over de manier waarop men de stichting kan steunen. De site bevat ook beeldmateriaal over de schrijver.

De site is belangeloos gebouwd door www.UwUpdater.nl. Suggesties voor verbeteringen en aanvullingen – bijvoorbeeld boekrecensies – kunnen worden ingediend via steven@vriendenvandevorm.eu

Steven Cras
(penningmeester van de stichting)

vrijdag 8 april 2011

TERRACOTTAKACHEL

'Stralende februaridagen; ik schrijf 1988. Gisteren de hele dag geklooid aan de kachel: de huisbaas zou een andere voor me hebben; de tuinman en ik tillen dat gevaarte van de villa naar de bouwval, maken hem grondig schoon, doen er olie in: lek als een mandje. Afgevoerd naar reparateur - 'brengt u die maar naar de schroot!' Toen zou hij een elektrische kachel voor Chiara's kamer hebben - trappen op gezeuld, stekker in stopcontact, alle stoppen door. Het blijft behelpen met de onbetrouwbare, rokerige terracottakachel, die vooral goed trekt als het buiten mooi is, en het bij slecht weer laat afweten. Wel in voor- maar niet in tegenspoed. Van lieverlede heb ik mijn dochter voor de open haard in bad gedaan.'

(Uit: Altijd de vrouw)

dinsdag 5 april 2011

ONDER DE MOLEN

Doeschka, Joep sr, Geerten en Joep jr Meijsing
'Alles is begonnen bij die eerste vijver, waaraan we woonden toen we in 1951 naar Haarlem kwamen. Vijver met eenden, die zich 's winters verzamelden in het wak onder de treurwilg, terwijl wij ons op Friese doorlopers zo dicht mogelijk bij de gevaarlijke plaats waagden. Vaak vroor het al voor Kerstmis, in het midden van de vorige eeuw. Wij woonden aan de vijver, tegenover de molen. Nu pas weet ik dat die huizen gebouwd zijn in 1920, in de Schoterveense Polder en dat die windmolen een wipmolen uit de zestiende eeuw is en een van de krachtigste windmolens van Holland, ook al valt er nu niet veel meer te bemalen, maar er is nog een stukje weiland overgebleven tussen de slootjes waarover wij schaatsten, en ook mijn geheime eilandje is daar nog, er staan nog een paar koeien op het weilandje.
 Maar wat mij het meest heeft verbaasd in mijn oppervlakkige onderzoek naar de eerste straat waarin ik woonde en opgegroeid ben, is dat die mooie halve cirkelvorm van de straat, met haar Eerste en Tweede Poort, niet het bedenksel is van een originele architect, maar een dwangconstructie vanwege het windrecht van de molen, waardoor er geen bebouwing gepleegd mocht worden te dicht bij de molen: vandaar die wonderlijke halve cirkel van de straat. Het windrecht werd in 1923 opgeheven, omdat de polder sowieso te klein was geworden voor die krachtige molen. Later heeft de bebouwing zich naar het noorden uitgebreid. De grens was voor mij de Zaanenlaan, waar 's zomers de kermis stond. Eigenlijk ben ik dus in de polder opgegroeid.'

(Uit: Eenden uit de vijver, Avalon Pers, 2009)