vrijdag 30 juli 2010

Begraven

Van: Frans Verpoorten
Datum: Thu, 24 Jun 2010 01:33:26 +0200
Aan: Geerten Meijsing
Onderwerp: Begraven

Geerten bedankt voor je mooie en liefdevolle brief. Werkt het leven zo dat de dood van Kees ons weer dichter bij elkaar brengt? Vervagen eerdere ongenoegens? Worden we oud en daardoor de keuze van omgeving en beminden dunner? Net als stervende mensen dunner worden? Keren de waarden des levens terug naarmate men ouder wordt? Raar hè, die schizofrenie van Kees! Dat wij dat nooit gemerkt hebben, maar hij ook niet!

Ik heb mooie herinneringen aan Kees. Bokswedstrijden kijken, met z'n drieën. Liefdes des nachts. Zwarte koffie en pannen vol gekookte eieren (met mosterd!).

Dan schaak-marathons. Bladzijden vol met herschreven spelregels. 24 partijen, achter elkaar af te spelen, de hoofdprijs een fles Courvoisier. Ik heb alle papieren nog, met de standaardaantekeningen en de tussentijdse aanpassingen van de spelregels. Zijn motto: Aanraken is zetten!!!!

Heb Marianne uitgebreid gesproken. Was mooi. Ze was zeer geroerd door onze komst, zoals velen. Heb samen met Els gehuild bij de meest recente foto van Kees. Mooie afdruk op 24 bij 30. Geerten wat zou Kees genoten hebben van deze brief! Wat was zijn humor mooi en speciaal! Ik hoor hem zeggen: "Nou, dat is typisch Frans: de afmetingen erbij! Goed zo Frans!"

Stuur my svp e-mail adres van Taco. Wil hem foto’s sturen. Mag dat inclusief jouw reactie doen, en mijn brief aan u? Het zegt zoveel over ons.

Kunnen we we iets afspreken op de zelfde dag te te sterven uit verwaarlozing? Hoef ik je niet te begraven, jij mij niet. Heb je je Uher nog? Mijn vader stapte eruit in juni 27, 1997.

Geerten, zullen we vechten in de voortuin aan de Churchillaan 154 of tussen de behangrollen aan de voldersgracht, bekend van de ‘belangloze” saxofoonlessen?

Geerten, ik hoor snel van je!

Franzz
(Foto's Frans Verpoorten)

dinsdag 27 juli 2010

De laatste dagen van Keith

Van: Marianne Struik
Verzonden: dinsdag 22 juni 2010 10:10
Aan: Geerten Meijsing
Onderwerp: Kees

Beste Geerten,

Allereerst wil ik je graag condoleren met Kees en het einde van een zo lange vriendschap. Ik probeerde je te bellen, dat lukte niet, en nu beantwoord ik je mail aan schoonzoon Martin.

De laatste dag van zijn leven was Kees eerst half comateus en daarna helemaal niet meer bij kennis. Hij is rustig weggeleden, en in die zin is hij in vrede gestorven. Met zijn geestelijke gezondheid ging het de laatste tijd goed, zijn lichamelijke gezondheid ging in snel tempo achteruit. Hij zorgde heel slecht voor zichzelf en door al dat roken had hij ernstige COPD en longemfyseem. Een infectie met bloedvergiftiging is de doodsoorzaak.

Wij denken ook dat dit een verlossing voor hem moet zijn. Hij had nog maar 30% zuurstof bij activiteit, en zou in de toekomst alleen maar verder achteruit kunnen gaan. Bijv. zelfstandig wonen zou er op de duur niet meer inzitten, en Kees hield van alleen zijn en op zijn eigen manier te leven, hoe moeilijk dat leven ook voor te stellen is.

Het spijt me dat zowel je lichamelijke gezondheid als je financiën het niet toelaten om naar de begrafenis te komen. De familie vindt dat je erbij hoort, als vriend van Kees. Je vraagt je af, wat je kunt doen. Wel er is iets dat ons allemaal deugd zou doen. Zou jij - in plaats van te spreken op zijn begrafenis - iets kunnen schrijven als afscheidsspeech? Dan kan een van ons dat voorlezen op de begrafenis. Dat zou heel fijn zijn.

Er zijn 2 maren bij, het is natuurlijk kort dag en ik zou de tekst uiterlijk woensdagmorgen om 9 uur in mijn bezit moeten hebben. De tweede maar is, het voorlezen mag niet langer dan bijv. 3 minuten in beslag nemen. Niet dat jij, denk ik, niet veel meer over hem zou kunnen vertellen, maar je krijgt tegenwoordig zó weinig tijd bij begrafenissen, dat we geen gelegenheid meer hebben dan deze 3 minuten.

Mocht het lukken, dan alvast heel hartelijk bedankt namens alle zussen en broer.

Ik stuur vandaag de rouwkaart naar je toe,

hartelijke groeten,
Marianne Struik-Snel

zondag 25 juli 2010

Siciliaanse Avond

Ik had willen beginnen met een laudatio in het Latijn, toen ik mij op tijd realiseerde dat ik – nog maar heel even – koopman ben en dat het dus heel belangrijk is dat U mij goed kunt verstaan.

Dát ik koopman ben geworden is in zekere zin de schuld van Geerten Meijsing en dat is de reden dat ik het – hoe ongepast dat ook is bij een gast van zijn formaat – eerst even over mijzelf ga hebben. Voor vrienden en bekenden dus tot zover niets verrassends.

Toen ik in 1976 ging studeren, heerste er aan de universiteit een waar ‘tekst’-klimaat. Literatuur was een verzameling teksten, Beowolf was een tekst, het Onze Vader in het Gotisch was een tekst, de hartekreet van een spuitende neger – nee, meisjes, ik heb het over graffitti – was een tekst, de Max Havelaar was een tekst en boven al die teksten heerste Teun van Dijk. Voor wie het niet weet, Teun was de schrijver van het onvolprezen meesterwerk, Taal – Tekst – Teken en later de man die Komrij als moslimterrorist meende te kunnen ontmaskeren via het gebruik van het woord ‘zwerfhond’.

In de bibliotheken werden stofomslagen stelselmatig weggegooid, boeken nog niet stukgesneden maar wel geplastificeerd en van etiketten voorzien, ook als ze in het fijnste leer gevat waren en overal was het bulkboek.
Tekst op krantenpapier. Hoe het eruitzag, waar het naar rook, hoe het voelde en hoe het zou beklijven, dat alles was volstrekt onbelangrijk, het ging om de tekst.

In de twee jaren die ik al voor mijn studie op kamers had gewoond, had ik als een bezetene gelezen en daarbij een fascinatie ontwikkeld voor de Franse literatuur van de tweede helft van de 19e eeuw. Ik was dan ook buitengewoon gelukkig toen ik tegen de bundel Zwarte Romantiek van Joyce & Co aanliep, vooral omdat ik dacht: nu kan iedereen zien hoe geweldig die schrijvers zijn. Maar al in het voorwoord stuitte ik op iets vreemds. Niet alleen dat de man heerlijk kon schrijven, maar het leek wel of het de inleider helemaal niet alleen om de tekst ging. Afgezien van het feit dat de bloemlezing bedoeld was om jonge meisjes, in het bijzonder Tamara – ik zal niet vragen hoe het haar vergaan is – op te voeden tot of klaar te maken voor, ja, voor wat eigenlijk? – leek de belezen inleider genoegen te beleven aan het uiterlijk van de boeken, aan de vorm dus.

Vanaf toen konden alle Teunen aan de dijk en realiseerde ik mij dat al die mensen die het zogenaamd alleen om de tekst ging gevoelsarme neo-calvinistische blinden waren omdat het natuurlijk wel degelijk uitmaakt of je een zin in de krant leest of een strofe in een mooi boek. Net zoals goede wijn uit een theekopje ook heel anders smaakt.
Ik permitteerde me dus in het vervolg de aankoop van boeken om de vorm en ik verkocht ze weer als de inhoud toch erg tegenviel.

Zo is het gekomen. Geerten Meijsing stond aan de wieg van mijn loopbaan en nu het graf van die loopbaan gaapt, is hij er weer.

Geerten, heel veel dank voor wat ik in dit vak dus mede dankzij jou heb beleefd zonder dat ik ooit zoiets van plan was. En met dit einde komen we aan het begin van de feestelijkheden die wij weliswaar fysiek in deze ruimte, maar in de geest op Sicilië zullen beleven. En ik ken geen beter vehikel om die verbeelding op gang te brengen dan de Siciliaanse zang van Jan-Paul van Spaendonck. Daarna is het tijd voor de meisjes en wie meisjes zegt, zegt Gert-Jan Bouma, de man achter Desolation Row, de uitgever van de Scootermeisjes.

Leiden, november 2007

Inleidende tekst uitgesproken door scheidend antiquaar Piet van Winden bij de presentatie van De Scootermeisjes van Ortigia in Antiquariaat AioloZ te Leiden op 29 november 2007

vrijdag 23 juli 2010

Opschrijfboekje

Eind 2007 kreeg ik catalogus no. 77 van AioloZ onder ogen, geheel gewijd aan Geerten Meijsing (‘van de grachtengordel van Amsterdam tot de scootermeisjes van Ortigia’). Hoogtepunt van de catalogus was het manuscript van De Grachtengordel in drie cahiers, maar ook een aantal andere items mocht er wezen. Wat te denken van het werkschema voor De Ongeschreven leer of exemplaren van het in 2006 bij Avalon Pers verschenen Noord-, Zuid-Limburgse Amateurmodellen. Het mooiste item voor de Joyce & Co-liefhebber was nummer 2:

De tijd, de namen en de dingen’. Opschrijfboekje, halflinnen met harde kaft (voorplat los), hiervan 14 pagina’s meest tweezijdig beschreven 395,-.
Zeer vroege aantekeningen voor de eerste publicatie in Raster (1971-1972). Belangrijk document uit de pre-erwinistische Joyce & Co-tijd.

Een ribje uit mijn lijf, maar het besluit tot aanschaf was desalniettemin snel genomen. Op 14 december had ik het boekje in handen. Voor een niet-ingewijde een oud vod, maar wist die veel van pre-erwinistische tijden. GM zelf liet me weten, toen hij van mijn aankoop vernam: “Het boekje dat u van AioloZ heeft gekocht: daar staat weinig in, al heeft het wel sentimentele waarde.” Ik schreef hem terug dat het voor mij vooral een fetisjistische waarde had.





De beschreven pagina’s van het boekje heb ik vrijwel meteen na aankoop ingescand, voor thuisstudie en eventuele wetenschappelijke doeleinden. Het boekje zelf ligt opgeborgen in een Kuifje-koektrommel, waaruit ik het af en toe tevoorschijn haal. Het is misschien wat overdreven om te zeggen dat de pre-erwinistische tijden dan herleven, maar het is een erg prettige gevoel om een concreet stukje Joyce & Co-historie te bezitten.

Jack van der Weide

donderdag 15 juli 2010

Klassenfoto 1967

Triniteitslyceum Haarlem, 4 Gym, 1967.

Wat een verbeten koppen hebben die twee rebellen. Dwars tegen de wereld, dwars tegen de paters, dwars tegen alles.

Laat de wereld maar opkomen: wij zijn jong, half-goddelijk en veel te intelligent voor jullie. Wij hebben Petronius, Eric Dolphy, Jack Kerouac. Vind je het dan raar dat we op zoiets doms als een klassenfoto verbeten staan te kijken, en slecht op ons gemak?

Och wereld, je hebt geen idee, hè? Werkelijk niet!

dinsdag 13 juli 2010

Erwin, Mick, Geerten, Rob en ik

[vrijdag 9 maart 2007]

‘Moet je ons nou zien zitten, twee pijprokende ouwe lullen.’
Geerten zegt wat ik denk.
Weg zijn de tequila’s of grappa’s uit shotglaasjes, ’s ochtends al bij de espresso. Weg zijn de te harde jazz en de ademloze gesprekken over boeken: ‘Ken je dit niet? Dat moet je lezen!’
We praten rustig over gewone dingen, de sores van alledag, en eigenlijk bevalt me dat wel. Naast Geerten voel ik me nog jong. Hij tobt met zijn hart, overgewicht, neuropathie, artritis. Zijn depressie is daarmee vergeleken bijna een vertrouwd overblijfsel van betere dagen.
Ook geldgebrek is een ostinato. In Italië wil hij niet blijven, naar Nederland niet terugkeren. Hij is gelaten onder alle ellende, bijna vrolijk soms.
Hij loopt zes jaar op me voor. Heb ik het tij op tijd gekeerd?
Hij geeft me zijn laatste boek mee. Ik geef hem mijn laatste cd. We lopen door de pisregen naar zijn zwarte Citroën CX 'Prestige Sedan', want hij staat erop me naar huis te brengen, hoewel ik praktisch om de hoek woon.
‘Als die auto het begeeft, ga ik op straat liggen.’

Ontmoetingen met Geerten hebben altijd een vreemd effect op mijn gemoedsrust. Het is allengs gewend, maar vooral de eerste jaren was het merkwaardig en luisterrijk, bijna sprookjesachtig, om tegenover een van mijn jeugdhelden te zitten, niet in fantasie, maar in het heldere licht van de Amsterdamse dag. Ik kwam van die bezoekjes altijd opgeladen terug. Opgeladen met een nieuw élan, met voornemens over een zorgvuldiger omgang met het leven: ik wilde weer veel meer lezen en veel meer denken en minder lui, genotzuchtig en berustend zijn. De gesprekken met Geerten rakelden het vuur van mijn jeugdige idealisme weer op, dat me ooit had doorgloeid bij het lezen van zijn boeken.
Ook nu nog houdt zo’n morgen in zijn Amsterdamse pied-à-terre me de rest van de dag bezig, en vind ik het moeilijk daarna tot de orde van de dag over te gaan. Vandaag mondt die stemming uit in het lezen van oude brieven.
Over het tweede deel van de Erwin-trilogie schreef ik lang geleden een enthousiaste recensie aan Robert. Ik studeerde toen nog Oude Talen. Niet veel later zou ik, gesjeesd aan de Utrechtse Drift, toelatingsexamen voor het conservatorium doen. Ik citeer, met weemoed en verwarring:

‘Amsterdam, 26 maart 1980.

[....] Het laffe blauw dat in de hemel zichtbaar was is weer verdwenen, en een regen voorspellende donkerte kleurt de wolken. Magno misceri murmure caelum/incipit, insequitur commixta grandine nimbus. Vergilius, de eeuwige, is samen met de Homeros van de Odyssee en misschien Euripides de enige zinvolle component van mijn slepende studie in de Klassieke Letteren. Petronius, Statius, Catullus, Longus, Sappho en Pindarus blijven vooralsnog onbesproken. Wél tot kotsens toe Cicero en die zeikerige Plato, die mij, hoewel Joyce & Co hem meen ik wel bewonderen, nooit heeft kunnen bekoren met zijn logische Spielerei en zijn pedante pedofilie.
En dit brengt me uiteindelijk op waar ik deze hele brief al wezen wilde: zoals je uit de aanhef al hebt opgemaakt het ik het nieuwe boek van Geerten Meijsing aangeschaft, en, zoals jij in een brief van bijna een jaar gelezen schreef: het is weer ouderwets! Het boek ligt op mijn nachtkastje, en is in een paar verwoede leessessies al grotendeels doorworsteld.
Het eerste dat opvalt is dat die esthetische halfgoden, leeftijdloos en niet van deze banale wereld, die Erwin bevolken, in dit veel autobiografischer en minder mystificerende epos plots in mensengedaante verschijnen. Al die Alfines, Martha’s, Keiths, Erikjans, Michaels (de ‘Mick’ uit Erwin) blijken gewone Miekes, Floors, Bobs, Ewouds en Edwins te zijn, afgezien van het goudstof in hun ogen, ‘waaraan je de kinderen van de zonnegod herkent’.
Ze drinken Johnny Walker uit limonadeglazen, richten schoolkranten op, hebben ouders (!), mogen dingen niet, zijn zeventien. De exquise saus en het goudglazuur kunnen dat niet verhullen.
Het is, gezet in andere tijden en omstandigheden, het verhaal van ónze middelbare schooltijd, inclusief de Grote Ontknoping na het eindexamen, die uitblijft, en het werkelijke leven dat maar niet wil beginnen. Het is een goed boek.
De reden dat in Erwin de figuren leeftijdloos zijn, is dat Erwin de dramatis personae filtert door de omfloerste ogen van zijn weemoed. Als ikzelf aan vroeger terugdenk zie ik ook een Rob of Ger voor me die net zo oud zijn als nu. De schrijver van Michael van Mander presenteert de figuren objectiever, meer van buiten af, en laat ze zien als wat ze zijn: jongens.’

(Fragment uit Dorst, nog ongepubliceerd, door Jan-Paul van Spaendonck)

zondag 11 juli 2010

Werkbrieven 1968-1981

Naar aanleiding van de dood van Keith (Kees) Snel, de compaan van Geerten Meijsing in het collectief Joyce & Co, heb ik de Werkbrieven 1968-1981 weer eens herlezen. Wat een fijn boek is dat toch! Toen het verscheen was ik zelf al 26, dus aanzienlijk ouder dan de jongens die de eerste 30 pagina’s hadden volgeschreven. Hoe herkenbaar waren die eerste brieven: elke alinea een poging om te breken met een conventie, elke tweede zin een experiment. De brief als zelfoverschattend kunstwerk. Oh ja, zo heb ik ze als middelbare scholier ook geschreven, realiseer ik me met een mengsel van schaamte en plezier.

Naast quasi-officiele stukken, zoals schaak- en dam-wedstrijdreglementen en dergelijke, bestaat het boek uit bijdragen van drie vennoten van het collectief. De hoofd-scribenten waren Geerten Meijsing en Keith Snell, maar ook de fotograaf Frans Verpoorten Jr. schreef een aantal vreemde epistels. Zijn bijdragen kwamen het dichtst bij de avontuurlijke escapades van Neal en Jack, met epische verdwijningen van huisdieren, arrestaties en nachten doorgebracht op het politiebureau, en toestanden (“Thoe-standn” zou m’n schoonmoeder met noordelijke tongval zuchten) rond een hele stoet damespersonen.

De brieven van Keith waren veelal te verdelen in twee soorten: uitgebreid, rationeel en enthousiast recapitulerend enerzijds, of onder duizend verontschuldigingen een gemaakte afspraak verzettend anderzijds. Die van Geerten waren meestal wanhopig. Dan weer ging een geplande vakantie niet door omdat Keith vergeten was dat hij geen geld had, dan weer werd een studeer-sessie op de lange baan geschoven omdat Keith een “lichte ongesteldheid” had, wat Geerten tot de meest originele sarcasmen en verwensingen dreef. Hoe gemeend de scheldpartijen ook waren, overduidelijk blijkt uit het boek dat Keith en Geerten intens van elkaar hielden, en ik voelde me toen, en nog steeds eigenlijk, als lezer bevoorrecht deelgenoot daarvan te zijn. Want al deze blague ten spijt, komen de “jongens” tevoorschijn als oprechte, gedreven schrijvers-in-spe, en nog wel zulke die het sterke staaltje daadwerkelijk volbracht hebben. Want de drie dikke delen uit de Erwin-cyclus mogen misschien niet overal even gelijkmatig zijn van kwaliteit, het getuigt van een verbijsterend doorzettingsvermogen dat ze er überhaupt gekomen zijn. Zoals al eerder na het lezen van deze werkbrieven, bekruipt mij ook nu weer de overtuiging dat ikzelf zo spoedig mogelijk moet gaan beginnen aan een kloeke roman. Gelukkig slijt dat met een paar dagen wel weer.

Het eerste deel, Erwin, 5 oktober 1972 ligt klaar om de komende weken herlezen te worden. Dat boek verhaalt onder andere over het leven op school: het Triniteitslyceum in Haarlem, dat in 1986 gesloopt is, en op welke plek nu het Nova-college staat. Door een bizar toeval zal ik daar dit weekend waarschijnlijk wel een keer zijn, want mijn schaakclub houdt er een schaaktoernooi. Dat zou de schaker Keith misschien wel weer aardig gevonden hebben.
Robert-Karl Eksteen

Kees Snel (1951-2010)

Wat mij in mijn adolescentie enorm heeft beziggehouden, was het schrijverscollectief Joyce & Co. De twee leidende figuren in dat collectief waren Geerten Meijsing en Kees Snel, die veelal opereerde onder het semi-pseudoniem Keith Robert Joseph Kanger Snell.
Getweeën produceerden ze drie vuistdikke romans, en verder verhalen, brievenbundels en vertalingen. Snel figureert, ook in het latere werk van Meijsing als 'Keith' en 'Kanger'. Ze hadden elkaar leren kennen op het Triniteitslyceum, een katholiek lyceum, gesticht door pater Augustijnen en gevestigd aan de Zijlweg in Haarlem. Wars van mode of school-curricula, ontwierpen ze hun eigen poëticale educatio.
Meijsing was degene die het eigenlijke schrijven deed. Kees Snel zag toe, leverde kritiek, stuurde waar mogelijk. De samenwerking tussen de twee was niet bepaald vlekkeloos. Het prachtige brievenboek Werkbrieven 1968-1981 levert een vrolijke opeenhoping op van smoezen, ultimata en leugens om maar geen "werkklasje" te hoeven houden, veelal zo operette-achtig mogelijk opgesteld. De wanhoop van Meijsing nam soms hilarische vormen aan. Dan werd de trouweloze compaan weer formeel de wacht aangezegd. Niettemin resulteerde die chaotische miscommunicatie uiteindelijk in de zeer ambitieuze roman Erwin.
Ikzelf leerde Kees kennen in schaak- en bridgecafé Twee Klaveren in Amsterdam, dat we beide frequenteerden. We hebben geregeld, zware Van Nelle draaiend, schaakminimatches gehouden, die hij meestal won, omdat hij net iets beter was dan ik. Later, toen ik in Leiden woonde, kwam ik hem ook daar zo nu en dan tegen. We wisselden dan wat nieuwtjes uit, praatten een beetje over Geerten's nieuwste boek (over Tussen mes en keel: 'Da's geen Spielerei meer, jonge vriend,' (ik was jonge vriend) 'dit is serieus.')

Uiteindelijk verhuisde ik verder, en verloor ik hem helemaal uit het oog.

En nu lees ik dus dat hij gestorven is, en morgenmiddag in Haarlem-Noord begraven zal worden. Doodsoorzaak: verwaarlozing. Ik hoop dat dat betekent: ontstegenheid.


Robert-Karl Eksteen

Keith

Voor de meeste mensen is Keith de gitarist van de Stones. Voor mij niet. Keith Snell, in het dagelijks leven Kees Snel, was de tweede man van het schrijverscollectief dat als Joyce & Co furore maakte met de Erwin-trilogie. Het eerste deel 'Erwin' verscheen in 1974. Ik verslond het, mijn beste vrienden verslonden het, het veranderde mijn leven, het veranderde het leven van mijn beste vrienden, en daardoor alleen al heeft 'Keith' Snel niet voor niets geleefd. Op de Parnassus heeft hij een stoeltje aan de zijlijn. Een Muze schenkt hem wat in af en toe, als hij haar aandacht al drie keer heeft proberen te trekken.
Wat precies de rol van Keith was in dit geniale schrijversdebuut van de later met AKO-prijs en Gouden Uil gelauwerde auteur Geerten Meijsing bleef altijd onduidelijk. Uit gesprekken met Geerten heb ik begrepen, dat Kees vooral inspireerde, meedacht, aanhoorde, uitdaagde, structureerde en commentaar gaf, en dat Geerten het feitelijke werk deed. Maar, zo begreep ik ook, zonder zijn aandeel was het magnum opus van Meijsing er niet gekomen. De erudiete, pijprokende auteur had zijn zware Vannelle draaiende maatje in die tijd hard nodig. De samenwerking tussen de twee tegenpolen is moeilijk, zo niet onmogelijk en soms hilarisch geweest (lees: Werkbrieven), maar was uiteindelijk precies wat de later solo opererende auteur nodig had om door te breken. Niet iedereen kan het alleen.
Dat Kees Snel ook nog een eigen leven had, hoe marginaal en moeilijk dat ook was, dat hij uiteindelijk verloederde, worstelde met psychische problemen en aan zelfverwaarlozing ten gronde ging, is een tragedie die de annalen van het literaire leven wel niet zal halen. Daarom deze bijdrage.
Keith, u leeft voort in mijn hoofd, voor wat dat waard is!


Jan-Paul van Spaendonck

Armas y Letras

Armas y Letras was het devies in het wapen van Erwin Garden, hoofdpersoon in de trilogie Erwin, Michael van Mander en Cecilia van het Haarlemse schrijverscollectief Joyce & Co. Als zodanig wordt het ook het devies voor dit blog, dat gewijd zal zijn aan het werk van Geerten Maria Meijsing, die in de eerste helft van de jaren 70 toetrad tot de Nederlandse letteren als medefirmant van dit collectief. Andere leden waren Keith Kanger Snell en Frans Verpoorten Jr.
Sedert het verschijnen van de eerste verhalen in de tijdschriften De Gids, Raster en vooral Maatstaf, hebben wij hun werk met interesse gevolgd. Om Geerten Meijsing en zijn collectief de aandacht te geven die ze verdienen, zijn we dit blog begonnen. In principe zal het een ieder vrijstaan bijdragen te leveren.
De directe aanleiding voor dit blog is de dood geweest op 58-jarige leeftijd van medefirmant Keith Kanger Snell. De eerste berichten in dit blog zullen dan ook hem betreffen. We missen hem.


Robert-Karl Eksteen, Jan-Paul van Spaendonck