dinsdag 31 januari 2012

DOESCHKA


‘Hé Spaendonck! Ik geniet van je muziek!’ Aan die woorden van de maandagavond overleden schrijfster Doeschka Meijsing moest ik meteen denken toen ik de typering van haar uitgeefster Annette Portegies las: ‘Doeschka Meijsing verborg een diepe kwetsbaarheid achter een superieure vorm van ironie, zowel in haar werk als in haar leven.’ Ze blafte ze me bars toe, die paar woorden, en toch was de boodschap zo vriendelijk. Lief zelfs: Geerten had haar een cd’tje van mijn ensemble La Passione gegeven, en dat was haar bevallen. Of je dat superieure ironie moet noemen weet ik niet, ik zou het misschien eerder weggemoffelde verlegenheid noemen. Want hoe Doeschka ook manhaftig aan de weg timmerde en poseerde als een latter day George Sand, ze bleef in haar hart toch het opstandige meisje dat zich al schrijvend een weg zocht te banen uit haar ouderlijk huis, naar buiten, naar de grote mensenwereld. Kwetsbaar, inderdaad: toen ik haar een paar jaar later voor de tweede keer ontmoette moest ze door verpleegsters ondersteund worden en was ze een schim van zichzelf. Die fysieke broosheid die haar innerlijke breekbaarheid genadeloos liet zien is me altijd bijgebleven, ook in de jaren dat ze weer aangesterkt leek te zijn bleef dat beeld me achtervolgen als ik aan haar dacht. De verhouding tussen de schrijvende sibbelingen Geerten en Doeschka was gecompliceerd, en werd getekend door een nauw verholen competitie die in hun samenwerking Moord en doodslag des te meer naar voren trad naarmate de beide auteurs voor het oog van de wereld hun krachten bundelden. Maar uit het boekje Ik ben niet in Haarlem geboren (De Vrieseborch 1985) blijkt onomwonden de liefde en bewondering die ze haar jongere broer toedroeg. Lezers van het werk van Geerten hebben over het algemeen niet zoveel op met dat van Doeschka, en vice versa. Geerten is voor het ene kamp de schrijvende ‘broer van’, net zoals Doeschka voor het andere de letterkundige ‘zuster van’ is. Over de betekenis en de waarde van het werk van Doeschka past het ons, redacteurs van het uitsluitend aan Geerten gewijde Armas & Letras dan ook niet een oordeel uit te spreken, dat zullen anderen zonder twijfel competent en uitvoerig doen. Wij kunnen hier slechts met spijt een creatieve en getalenteerde vrouw gedenken, die met volharding en met succes uit haar moeizaam verlopen persoonlijke leven een oeuvre heeft gedestilleerd dat zeer vele lezers heeft ontroerd en in hun eigen leven heeft gesterkt. Onze diepste deelneming gaat uit naar haar broer en de andere familie.


(foto: Karoly Eiffenberger)

zondag 29 januari 2012

Tunc

Tunc van Lawrence Durrell, het boek dat Erwin Garden in ‘De tijd, de namen en de dingen I’ het hoogst prijst van alle moderne literatuur (Erwins echo, blz. 73) kwam begin jaren tachtig tot mij als Zwarte Beertjes-pocket, in de vertaling van Johan W. Schotman. Als ik het mij goed herinner kocht ik het in de uitverkoop van een boekhandel in, of all places, Terneuzen. En vanaf de eerste zinnen was mij de connectie met Joyce & Co duidelijk:

‘Van de drie mannen aan het tafeltje, allen zwarte pakken, moeten er twee stomdronken zijn geweest. Niet Nash natuurlijk, altijd vol verwijten. Maar wel Vibart, de uitgever (de laatste tijd maar al te vaak), en ook uw nederige dienaar Charlock, het denkend onkruid: weer op de loop. Felix Charlock, tot uw dienst. Nederig de Uwe, Mevrouw.’

Dat was een inkoppertje:

‘Van de vier mensen die nog aan tafel zitten […], zijn er drie […] wel bereid met overgave en ietwat uitgelaten het spel te spelen. Niet Martha […] Maar wel Keith, nu aan het woord en Il Divino Marquese (Michael), zwijgend en dronken van Drie Rozen. En dan ondergetekende mr. Garden, Erwin […]: deus ex vagina’ (‘La cena serena’, Erwins echo, blz. 41).

In de verantwoording bij Erwins echo verontschuldigt Geerten Meijsing zich ‘voor de verouderde literai­re en kunstzinnige voorkeuren van Erwin in ‘De tijd, etc.’’. Wat de favoriete boeken van Erwin uit de moderne literatuur betreft is in plaats van ‘verouderd’ het epitheton ‘tijdsgebonden’ wellicht meer op z’n plaats. Zijn top drie bestaat uit Rayuela van Julio Cortazar (1963, Engelse vertaling 1966), Ada van Vladimir Nabokov (1969) en, als gezegd, Tunc uit 1968. Drie destijds uitermate recente en ook tamelijk experimentele romans, hetgeen wel paste bij de fase waarin het collectief Joyce & Co zich ten tijde van ‘De tijd, de namen en de dingen’ bevond: ‘Nova decadentia’ was zojuist verschenen, men leek op zoek naar nieuwe vormen van vertellen, herinneren, het vastleggen van ervaringen. Van de drie genoemde romans was Tunc het meest een kind van zijn tijd – volgens Wikipedia reflecteert de roman ‘the political tensions of the May 1968 general strike in Paris’. Er is een parallel te trekken met de keuze van Joyce & Co om in dezelfde periode Ringolevio van Digger Emmett Grogan te vertalen, een boek dat veertig jaar geleden interessant was maar al snel gedateerd bleek. Tussen de andere Joyce & Co-vertalingen dissoneert het dan ook enigszins (al past het wel weer goed bij bepaalde passages uit Michael van Mander).

De belangrijkste bijdrage van Tunc aan Joyce & Co is het concept van ‘de Firma’. Bij Durrell is ‘The Firm’ een schimmige multinational die, ‘though based in Turkey and Britain, seems to extend everywhere and finally, as time goes by, in its oppressive omniscience resembles a Durrell interpretation of 1984’, aldus een contemporaine recensent in The New York Times. Schimmig is de Firma bij Joyce & Co nog steeds, en soms wordt ook geprobeerd het dreigende en onderdrukkende karakter ervan te benadrukken:

‘Altijd zal ik tekort schieten als buitenstaander de Firma genoeglijk te beschrijven zoals zij is, want alle firmanten zijn buitenstaanders en de Firma bestaat niet. Hier haast ik mij aan toe te voegen dat de Firma wel een bestaan voert en dat ik al dit onheil niet bedacht heb, o nee. Het is ondertussen allemaal werkelijk genoeg, ze hebben mijn vrienden, mijn talent en mijn handtekening genomen.’

Het verhaal waaruit dit citaat afkomstig is, ‘Erwin Erwins echo’, is meteen ook de tekst waarin de Firma het meest prominent aanwezig is. Met een kleine letter steekt zij hier en daar ook nog de kop op in Erwin en Michael van Mander, maar steeds meer op de achtergrond. Tegelijkertijd wordt ook Joyce & Co zélf min of meer gelijkgesteld aan de Firma, zoals in deze (gekarikaturiseerde) passage uit De grachtengordel, over de eerste ontmoeting van het collectief met Theo Sontrop:

‘Provenier schraapte zijn keel: ‘Dit zijn de heren Snell en Mascini, ik ben Provenier. De firma doet in film en literatuur …’

‘Dag heren, wat doet die firma in de literatuur […]’’

Eenzelfde ironie ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de auteursinformatie over Geerten Meijsing in Ieder bladzijde een andere wereld (2004): ‘Op twintigjarige leeftijd richtte hij De Firma op: bestudering van de klassieke retorica met het doel boeken en films te produceren.’

‘De firma’ is dus een concept van de vroege Joyce & Co. Het eerste interview met Meijsing en Snel (feitelijk alleen met Meijsing), door Lidy van Marissing in 1972, draagt al de titel ‘De firma Joyce & Co. handelt in nieuwe decadentie’. Daarin maakt de interviewster melding van ‘het collectief, dat zich graag aandient als een firma’, en zegt Meijsing zelf ‘Onze materialen en theorieën zijn van firma’. In hetzelfde interview meldt hij dat vrijwel alle grote literatuur vóór de Tweede Wereldoorlog is geschreven: ‘Daarna komt alleen Tunc van Lawrence Durrell en Ada van Nabokov’. Ada behoort ook tot mijn favorieten; Tunc heb ik indertijd wel uitgelezen, maar meer uit plichtsgetrouwheid jegens Joyce & Co dan omdat het boek me veel deed. Misschien moet ik het dertig jaar na dato nog eens proberen.

Jack van der Weide

donderdag 12 januari 2012

ARETINO


De afgelopen dagen maakten columnisten van diverse dagbladen zich druk om de sluiting van boekwinkels en de dreigende teloorgang van het boek. Het lachebekje van De Volkskrant Sylvia Witteman pleitte daarbij voor de e-reader. Ze had, vertelde ze, dikke boeken altijd doormidden gescheurd, zodat ze minder zwaar in de bagage waren en haar partner alvast aan de andere helft kon beginnen. Voor haar was digitaal lezen dus een uitkomst. Lijnrecht tegenover dit kamp, dat waarschijnlijk schilderijen ook liefst online bekijkt en muziek uitsluitend via mp3 geniet, staat de wereld van de ambachtelijke, bibliofiele drukker.
De Carbolineum Pers van Boris Rousseeuw is in die wereld een begrip. Rousseeuw maakt prachtige, exclusieve boeken, die onder liefhebbers gezocht zijn, en waarvan de beperkte oplages doorgaans bij intekening worden verspreid.
Volgende maand verschijnt bij hem een vertaling van de Sonetti Lussuriosi van Pietro Aretino. Dit boek is in meer opzichten bijzonder. Geerten Meijsing en ondergetekende leverden een dubbelvertaling af: eenmaal tekstgetrouw, zo precies en letterlijk mogelijk, eenmaal met alle vrijheid die de vertaler zich wenste. De laatste versie, door Geerten Meijsing, drijft de toch al vrijmoedige verzen van Aretino tot ver voorbij de grenzen van het fatsoen: pure pornografie, maar ook bijtende satire en schitterend van exuberante fantasie. In elk geval niet iets om je kinderen voor te lezen, of je moet ze wel heel erg libertijns opvoeden. Jimi Dams, een Belgisch kunstenaar die in New York woont en werkt, maakte er nieuwe illustraties bij. Naast het Italiaanse origineel, de beide vertalingen en de prenten biedt het boek ook een notenapparaat en een tot de grootte van een essay uit de hand gelopen naschrift. Veel waar dus voor, geef ik toe, niet weinig geld, en een absolute aanrader voor de liefhebber van bijzondere boeken. Van Boris Rousseeuw kregen we toestemming de uitgave van Naar buiten met die tong! Wellustige sonnetten, zoals het boek is gaan heten, hier aan te kondigen, zodat we de Meijsingliefhebber een kans tot aanschaf kunnen geven. De tekst van de door Rousseeuw aan zijn vaste schare afnemers gestuurde prospectus leest u hieronder.

Jan-Paul van Spaendonck


"De zestien Sonetti Lussuriosi van de Italiaanse Renaissance-auteur Pietro Aretino verschenen voor het eerst in 1527 en werden prompt door de katholieke kerk op de Index van verboden boeken geplaatst. Desondanks werden de Sonetti een klassieker van de Europese erotische literatuur.
Deze nieuwe Nederlandse uitgave geeft de originele Italiaanse tekst, telkens met een getrouwe vertaling door Jan-Paul van Spaendonck en een vrije door Geerten Meijsing. Ze schreven er een nawoord bij en Jimi Dams maakte er pentekeningen bij. Het groot formaat boek (30 cm) is met de hand gezet en met de handpers gedrukt op geschept Zerkall, in een omslag van bloedrood Fabriano Murillo. Het boek van meer dan 150 blz. kost 250 euro. Het is verkrijgbaar door storting op rekening 001-2190765-96 van Boris Rousseeuw, Nieuwe Dreef 6, 2920 Kalmthout, België. Nederland: ING 68-33-19-698. Wie bestelt en betaalt vóór 15 januari, ontvangt een op naam gedrukt exemplaar."

zondag 8 januari 2012

Vertaalcatalogus

Onlangs verscheen van Filter, tijdschrift over vertalen nummer 4 van jaargang 18. Het nummer bevat een artikel door Jack van der Weide, ‘Van naakte lunch tot rode zakdoek. De vertaalcatalogus van Joyce & Co’. In het artikel geeft de auteur een overzicht van het vertaaloeuvre van Joyce & Co, waarmee hij een kleine bijdrage levert aan de Nederlandse vertaalgeschiedenis van het laatste kwart van de twintigste eeuw. Het artikel geeft zowel inzicht in de rol die vertaling speelt in het literaire veld als in de relatie tussen het oorspronkelijke werk van Meijsing en diens rol in het collectief. De tekst over We zijn altijd te aardig voor vrouwen van Raymond Queneau, die eind vorig jaar op dit blog te lezen was, vormde een voorproefje van het artikel.


Redactieadres
Goethelaan 13
3533 VN  Utrecht
filter@xs4all.nl
www.tijdschrift-filter.nl

donderdag 5 januari 2012

NIEUWJAARSGROET















Direct na de jaarwisseling werden we verrast met een charmant boekje: met rood garen ingebonden dagboeknotities van Geerten Meijsing. Hieronder leest u er alles over.

ONWILLEKEURIGE DAGBOEKFRAGMENTEN

Ter gelegenheid van de jaarwisseling 2011-2012 zijn de donateurs van Stichting Vrienden van de Vorm bedacht met een drukwerkje. Het betreft een voorpublicatie van Meijsings Onwillekeurige dagboekfragmenten waarvan de volledige versie inclusief een pagina handschrift in facsimile later dit jaar - eveneens bibliofiel - zal verschijnen. In de gemaakte selectie ligt de nadruk op het thema van het schrijven. Met grote toewijding aan het vak schrijft Meijsing nu eens somber en vilein, dan weer gedreven en bevlogen:

‘Mijn vader mag het weten: jawel, op zulke momenten, vader, ben ik zo gelukkig als u wenst.’

Deze niet eerder gepubliceerde dagboekaantekeningen uit 1997 en 1999 zijn op verzoek van het bestuur van de Vrienden van de Vorm gedrukt door de Avalon Pers te Woubrugge. Na het Pinksterverhaal Eindtijd is dit de tweede uitgave door ons in 2010 opgerichte Genootschap rond Geerten Meijsing.

Jan Keijser drukte voor de Gouden vrienden 20 exemplaren op handgeschept Losin en voor de (toekomstige) Vrienden 120 exemplaren op Simili Japon; de tekst is gezet uit de Perpetua. Wie met ingang van 2012 donateur wil worden, kan zich aanmelden via
info@vriendenvandevorm.eu. (zie ook www.vriendenvandevorm.eu). Hij of zij krijgt dan kosteloos een exemplaar toegestuurd.

Taco de Kort (secretaris)