donderdag 26 mei 2011

INTERVIEW MET KLARA

Onlangs reisde Geerten Meijsing af naar Brussel voor een uitgebreid interview met de Belgische radio-omroep Klara. Anders dan bij ons bestaat er bij onze zuiderburen nog een serieuze belangstelling voor het werk van nog levende auteurs die niet meespelen in het mediacirkus dat de vercommercialiseerde boekenbranche heeft opgericht, waarbij de artistieke ballotagecommissie uit de boekhouder en de zakelijk directeur bestaat.

Het programma heet Berg en Dal en wordt a.s. zondag (29 mei) om 12.00 uitgezonden.

Op hun website heeft de omroep er het volgende over te melden:

'Pat Donnez praat in deze laatste Berg en Dal van het seizoen met auteur Geert Meijsing. 'Afgelopen week is het lichaam van de schrijver Geerten Meijsing door de politie opgegeven als vermist. Meijsing leed al geruime tijd aan een ernstige vorm van depressie. Hij is net geen vijfenvijftig geworden. Zelf stelde hij de uiterste leeftijd van het genie op zesendertig. Achteraf kunnen we hem gelijk geven: een genie is er uit hem nooit gegroeid, en ook voor het nageslacht zal er van de werken van de schrijver weinig bewaard blijven. Geamuseerd heeft hij dat publiek in ieder geval niet. Men zou kunnen zeggen dat dit een van die tragische schrijverslevens was van een schrijver zonder publiek.' Zo luidt het In Memoriam dat Geerten Meijsing voor zichzelf schreef. Hij lééft nog. Pat Donnez praat in deze laatste Berg en Dal van het seizoen met Meijsing over zijn bewogen leven en zijn werk.'

maandag 23 mei 2011

Bob en Eefje

Een meisjesleven, blz. 120-121 : ‘Een van deze efemere genootschappen waarvan Tony en Erik ook lid waren in een bestuursfunctie […] had een plechtigheid te verrichten op een braakveldje tegenover het Amsterdamse CS […]. Op rekening van de drukker van het sekstijdschrift hadden Tony en Erik jacquets met hoge hoeden gehuurd. Ikzelf had voor de plechtigheid een bont zwart jurkje met zwarte kousen aangetrokken. Tegen de sneeuw was dit hele gezelschap gewapend met zwarte paraplu’s. Er was een rondvaartboot afgehuurd, en aan boord werd veel gedronken. De plechtigheid zelf duurde heel kort en was zeer stemmig: er werden kelen geschraapt voor de microfoon, speeches uitgewisseld, beschaafd geapplaudisseerd, glazen geheven en tot slot werd er door een in overall gestoken dichter een herinnering begraven in de ten behoeve van het metrostation omgewoelde en bevroren aarde.’

De gebeurtenis die Eefje hier beschrijft is de oprichting van het Bob Evers Genootschap op woensdag 6 december 1972. Een paar jaar geleden gaf bestuursvoorzitter Peter J. Muller (voormalig uitgever van het door Eefje genoemde ‘sekstijdschrift’ Candy) het volgende retrospectieve verslag van de oprichting, in een toespraak ter gelegenheid van het vijfendertigjarig bestaan van het genootschap: ‘Maar ik dwaal af, en ik neem u weer aan de hand, terug in de tijd naar die druilerige woensdag in december 1972, aan het einde van de middag, waarop het voltallig in rokkostuum gestoken Bestuur, samen met een lichtelijk aangeschoten Willem W. Waterman, gekleed in legerjas en schipperspet, bijeenkwam in café „De Oude Wester” […] van waaruit wij dan per speciaal voor dit doel gecharterde rondvaartboot richtings CS voeren, waarna wij te voet, wadend door de modder, ons begaven naar de plek waar het Noord-Zuidhollands Koffiehuis had gestaan, om aldaar […] een metalen koker in de grond te begraven met daarin de statuten van het Genootschap alsmede persoonlijke documenten van de bestuursleden en van Willem zelf. De kuil werd gegraven door de in overall en kaplaarzen gestoken Jaap Verduijn van het Nieuwsblad van de Boekhandel en Uitgeverij’.

Tony Mascini en Erik Provenier zijn, zoals we inmiddels weten, de literaire pendanten van Frans Verpoorten jr. en Geerten Meijsing. Keith Snell, eveneens bestuurslid van het genootschap van het eerste uur, treedt in het Provenier-universum op als Kanger maar ontbreekt nog in Een meisjesleven en is dus ook afwezig in Eefjes verslag van de oprichtingsbijeenkomst. Dat hij daar wel degelijk bij was blijkt uit de foto’s die zijn opgenomen in de Bob Evers Nieuwsbrief nr. 30 van januari 2008, waarin ook de feestrede van Peter J. Muller staat waaruit ik zojuist citeerde. Een van deze foto’s is Joyce & Co-lezers welbekend: die op de veertiende pagina van het eerste fotokatern in Werkbrieven 1968-1981, foutief gedateerd als ‘6 december 1975’. Maar zie bij voorbeeld ook deze foto, genomen op de rondvaarboot:


v.l.n.r.: Peter J. Muller, Gerard Bernard (eigenaar van de kroeg P-83), Keith Snell, Willem van den Hout en de (toenmalige) vriendin van Frans Verpoorten jr.’

Jawel, daar zit ze in het hoekje van de foto: Eefje!

Jack van der Weide

zaterdag 14 mei 2011

THEO SONTROP

'Omdat Theo Sontrop, de grootste uitgever van zijn tijd en een van de laatste grote erudieten, vorige maand in het geheim 80 jaar is geworden, plaatsen wij graag enige foto’s van hem als hommage. In de romans van Joyce & Co. wordt de uitgever 'Droogkuis’ genoemd, of soms ook wel 'Colonel Ogtrop’.'



'Deze foto dateert van 1973. Geerten Meijsing heeft zojuist het typoscript van zijn debuut Erwin aan Theo Sontrop overhandigd. De tekst werd vergezeld van een 30 pagina’s tellende 'handleiding voor zetter en drukker’.'


'Deze foto daarentegen dateert uit 1979, bij Holkema & Bolkema, waar de uitgever het tweede boek van Joyce & Co., presenteerde, gevolgd door een muziekoptreden. Na de verschijning van Michael van Mander zijn de auteurs fluks het vijandige vaderland ontvlucht en zijn als ballingen in Lucca gaan wonen, zonder geld evenwel.'


'Ook deze foto is genomen tijdens de presentatie in 1979 van Michael van Mander. In 1975 had de uitgever het eerste boek van Joyce & Co. gelanceerd in de stemmige collegezaal van Teyler’s Museum te Haarlem. Daarbij gebruikte hij de term 'romantisch-decadent classicisme’ om de aard van het werk te omschrijven. De derde deel van de Erwin-trilogie, dat pas in 1986 verscheen, is nooit ten doop gehouden.'

Per e-mail stuurde Geerten Meijsing ons naast de hierboven afgedrukte onderschriften ook de volgende overwegingen toe, bedoeld om bij de foto's uit zijn archief te plaatsen: 

'Theo Sontrop was een van de grootste uitgevers van zijn tijd, een reus vergeleken bij de dyslectische en ongeletterde dwergen die zich de laatste twintig jaar uitgever noemen, aangestuurd door de brokkenpiloten van de twee grote, overkoepelende concerns, alleen erop uit om geld te verdienen, die in de afgelopen twee decennia de boekenbranche grondig vernield hebben. Een uitgeverij is een uitgeverij, en daar wordt over boeken gesproken. Een uitgeverij is geen bedrijf – eenvoudigweg omdat boeken tot het cultuurgoed behoren, en dus bijdragen aan het culturele kapitaal; hun bijdrage aan het financiële kapitaal is niet van belang. En van William S. Burroughs heb ik geleerd dat een bedrijf is als kanker. Het moet vanzelf almaar groter worden, zich uitbreiden, andere bedrijven opslokken, meer personeel in dienst nemen, marmer op de vloer en goud op het dak, en de inrichting van de panden steeds veranderen. Een kanker groeit alleen omwille en vanwege zichzelf, daarbij al het andere – datgene waar het bij een uitgeverij om gaat: goede, degelijk uitgevoerde boeken maken – kapot makend. Het boek is louter nog een wegwerpproduct op heden. Binnen twee maanden verdwijnt het uit de roulatie; de boekhandels hebben recht op retour, dus sturen ze de boeken terug die niet binnen twee maanden worden verkocht (goede boekhandels als Athenaeum natuurlijk uitgezonderd), en na een jaar gooit de uitgever de overschotten in de ramsj of draaien ze de boeken door de papiershredder, net als overtollige tomaten of komkommers. Kortom, die uitgevers van tegenwoordig hebben niet de minste achting voor het boek als boek, het boek als kunstwerk, maar zien het boek alleen als middel om winst te maken, waarbij ze dom genoeg mikken op één superknaller per jaar om de boel draaiende te houden. Kortom: de bedrijfskanker is een kwaadaardige parasiet die zijn eigen drager, het boek, om zeep helpt. Zo staan de zaken er tegenwoordig voor, en niemand die bij zijn verstand is en van boeken houdt kan dat ontkennen. Een en ander is misschien niet terug te draaien, hoe wenselijk dat ook zou zijn.
Dat was vroeger wel anders, in de tijd van Theo Sontrop. Met hem had ik een gentleman's agreement dat geen van mijn boeken ooit in de ramsj zou gaan. En daar heeft hij zich aan gehouden, en zijn mislukte opvolger ook. De afbraak van de Arbeiderspers werd in de periode daarna eerst goed doorgevoerd, - een van de redenen dat ik bij die uitgeverij, waar ik vroeger koninklijk behandeld werd, ben weggegaan. Hetgeen een hoop ellende en tegenspoed heeft veroorzaakt.
Maar we schrijven door, al was het alleen om Theo Sontrop genoegdoening te geven. Ik zal een waardige leerling van mijn leermeester blijven.'

zondag 8 mei 2011

Lexicon van Literaire Werken

Het Lexicon van Literaire Werken (LLW) is een losbladig naslagwerk waarin de belangrijkste literaire werken van deze eeuw worden besproken. Doelgroepen zijn, volgens de informatie van de uitgever:

1. Studenten Nederlands aan HBO- en WO-opleidingen (ter voorbereiding op tentamens, als informatiebron bij het schrijven van nota’s en scripties).
2. Docenten Nederlands aan HBO- en WO-opleidingen (ter voorbereiding op colleges, werkgroepen en af te nemen tentamens).
3. Literatuurwetenschappers (als naslagwerk met basisinformatie).
4. Docenten Nederlands in het VO (ter voorbereiding op literatuurlessen en af te nemen tentamens).
5. Middelbare scholieren (als informatiebron voor werkstukken, ter voorbereiding op spreekbeurten en schoolonderzoeken).
6. Literatuurliefhebbers, in de brede zin des woords (als algemeen naslagwerk).

Kortom, als lezers op zoek zijn naar informatie over specifieke literaire werken, dan komen ze niet zelden bij het LLW uit.

Komt er werk van Meijsing in het LLW aan de orde? Natuurlijk! In augustus 1996 verscheen een bijdrage over Altijd de vrouw door Koen Vermeiren, in november 1996 gevolgd door een bespreking van Veranderlijk en wisselvallig door dezelfde auteur. In februari 2000 waagde Paul van Aken zich aan Erwin, en in september 2010 heb ik zelf Dood meisje onder handen genomen. Tussen mes en keel is in voorbereiding (auteur mij onbekend).

De besprekingen in LLW kennen altijd min of meer dezelfde opbouw. Na wat informatie over de achtergronden en het uiterlijk van het werk volgt een samenvatting van de inhoud, een uitgebreide paragraaf over de interpretatie van het werk (thematiek, opbouw en structuur van het boek, perspectief, stijl), opmerkingen over de context, en een korte waarderingsgeschiedenis. Afgesloten wordt met een lijst van relevante publicaties en recensies uit landelijke dagbladen en tijdschriften. De besprekingen beslaan in druk zo’n 10 pagina’s à 350 woorden.

Wie zich dus wat verder wil verdiepen in een van de hierboven genoemde werken van Geerten Meijsing doet er goed aan de betreffende bijdrage in het LLW (meestal wel te vinden in de universiteitsbibliotheek of de wat grotere openbare bibliotheek) te raadplegen. Het gevaar is natuurlijk dat opmerkingen in de besprekingen als absolute waarheden gaan gelden (‘Het thema van Dood meisje is …’), niet in de laatste plaats bij literatuurdocenten die het boek in kwestie zelf niet gelezen hebben. Maar dat nemen we dan maar op de koop toe.


Jack van der Weide

woensdag 4 mei 2011

Artikel over Keith Snell


In het meinummer van het Vlaamse tijdschrift Streven (78e jaargang alweer!) staat een artikel van onze medewerker Jack van der Weide over de invloed van Keith Snell op het werk van Joyce & Co. Aanvankelijk was het artikel aangeboden aan De Parelduiker, maar dat blad weigerde het te elfder ure omdat het, na het verschijnen van Meijsings eigen herinneringen in Tirade, “mosterd na de maaltijd” zou zijn. Onzin natuurlijk, want de invalshoeken van de twee artikelen zijn radicaal verschillend.
Jack probeert, gebruik makend van de beschikbare documentatie, de invloed van Keith op het creatieve proces van Joyce & Co. te achterhalen. Hij citeert uit interviews en literair werk en interpreteert het een en ander. Ook worden we verrast met wat weetjes uit Keiths jeugd en familieomstandigheden. De naam Kanger wordt verklaard.
Of het artikel in zijn precieze opzet geslaagd is, betwijfel ik evenwel. In hoeverre de trilogie nu wel of niet mede door Keith is vormgegeven blijft verborgen in speculatie en interpretatie. Wel komt er eens te meer een ongrijpbare, compromisloze en getormenteerde man uit het stuk tevoorschijn, die mijns inziens schreeuwt om een volledige biografie. Maar er is waarschijnlijk maar één persoon op de wereld die er een zou kunnen schrijven...

Robert Eksteen