woensdag 24 oktober 2012

Signeersessie

Geerten Meijsing signeert de speciale Erwindag 2012-uitgave (Foto: Frans Verpoorten Jr.)

vrijdag 19 oktober 2012

Laatste woorden


Ter gelegenheid van de veertigste Erwindag, 5 october 2012 (ja, afficionado’s blijven de naam van die maand met een -c- schrijven), verscheen de bibliofiele uitgave Eerste doden, laatste woorden, een fragment uit Meijsings volgend jaar te verschijnen roman Anderzijds / Eindtijd. ‘Je kunt het maar vast in huis hebben’, spotte de verslaggever van het Haarlemse Dagblad, niet wetend dat de liefhebbers zich in de handen wreven (‘Zo, Keith, jongen’) en de lippen aflikten. Want niet alleen betrof het hier weer een prachtig uitgaafje van de stichting Vrienden van de Vorm, ook kregen de Vrienden en Gouden Vrienden een intrigerend voorproefje van het langverwachte nieuwe werk van de auteur.
            Op de voormalige website van Meijsing, reeds jaren ter ziele, werd al een roman Anderzijds aangekondigd, waarin een hoofdrol zou zijn weggelegd voor Frederick Rolfe. [1] In Eerste doden, laatste woorden is de dood van Rolfe het onderwerp van een tekst die Erik-Jan Provenier in zijn Italiaanse appartementje aan het schrijven is. Meijsings tekst bestaat uit elf fragmenten, waarvan er vier (voorzien van een datum en tussen aanhalingstekens) als afkomstig uit de pen van Provenier moeten worden beschouwd. De andere zeven betreffen vooral overwegingen van Provenier over het schrijven, schrijvers, mensen die hij kent of kende (met name zijn voormalige compagnon Kanger), en dit alles in samenhang met de concepten einde en dood. Tijdens de bijeenkomst in de Haarlemse Vishal op 5 october 2012 merkte Meijsing op dat de doden voor hem tegenwoordig bleven en dat het bijvoorbeeld voelde alsof Kees Snel aanwezig was. Met die opmerking in het achterhoofd moet ook het begin van Eerste doden, laatste woorden worden gelezen: de menigte die voor de deur van Provenier staat, bestaat uit doden. [2]

            Dat is het begin van de deels associatieve keten die de fragmenten met elkaar vormen: de menigte voor Proveniers deur (eerste fragment) [3] ; Proveniers tekst over de laatste uren van Rolfe (tweede fragment); Provenier die een fout signaleert in zijn tekst (derde fragment); voortzetting van de tekst over Rolfe (vierde fragment, maar zie hieronder); Provenier denkt na over zijn tekst (vijfde fragment). Dan begint het Rolfe-project enigszins te ontsporen: Rolfe overlijdt in het Palazzo Marcello in Venetië, dat volgens Provenier gelegen is naast het Palazzo Vendramin-Calergo waar dertig jaar eerder Richard Wagner overleed (zesde fragment). Provenier begint nu aan een nieuwe tekst over de laatste uren van Wagner (zevende fragment) en komt via het woord pranzo op Norman Douglas en zijn voormalige compagnon Kanger (achtste fragment). Het negende fragment begint met de zelfgekozen dood van Douglas en eindigt via een aantal complexe uitweidingen in de vluchtige verschijning van een ik-verteller die Provenier lijkt te hebben geschapen – enigszins à la het begin van Dood meisje. [4] Het tiende fragment (mogelijk getriggerd door het woord Gesamtkunstwerk in de voorgaande regels) is een voortzetting van Proveniers tekst over de laatste uren van Wagner. In het elfde fragment legt Provenier zijn pen neer en belt hij zijn moeder in Nederland. [5]

            Provenier merkt aan het einde van het derde fragment op dat er vele eigenschappen zijn die hem met Rolfe, het onderwerp van zijn tekst, verbinden. In het vierde fragment lijkt het vervolgens weer over Rolfe te gaan, maar aan het begin van het vijfde fragment blijkt de lezer op het verkeerde been te zijn gezet: het is een reconstructie geweest, door Provenier, van de laatste woorden die Rolfe schreef aan zijn onvoltooide roman The Freeing of the Soul, or The Seven Degrees. En hoewel de protagonist van de roman de laat-Romeinse bisschop Septimius Scaptia is, zijn er veel overeenkomsten tussen Rolfe en zijn personage. [6] Vandaar dat de lezer aanvankelijk in de veronderstelling verkeert dat het vierde fragment nog steeds over Rolfe gaat. De structuur die zich opent is die van een mise en abîme: zoals de ik-verteller (vermoedelijk) lijkt op Provenier, zo lijkt Provenier op Rolfe, zo lijkt Rolfe op Septimius Scaptia.

De laatste woorden van Rolfe, de laatste woorden van Douglas, de laatste woorden van Wagner – terecht merkt Provenier (of de ik-verteller, of Kanger) op dat hij altijd bijzonder benieuwd is naar laatste woorden. Eerste doden, laatste woorden bevat de eerste woorden die te zien zijn van Meijsings volgende roman. Laten we hopen dat het niet zijn laatste is.

 
Jack van der Weide
 

[1] Rolfe trekt een spoor door het werk van Meijsing, al vanaf Erwin. Te denken valt onder meer aan het artikel “Rolfiana en Hadriana” (1977); de vertaling van Hadrian the Seventh (1978); Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken (1982), volgens de kafttekst gegroeid uit een plan van Meijsing ‘om in het voetspoor van Frederick Rolfe […] een winter in Venetië door te brengen’; de vertaling  Brieven uit Venetië (1986); en Een witte raaf. Over Baron Corvo (Fr. Rolfe) (1998). Naar het Joyce & Co-artikel “De nog lang niet afgelopen lastersage over Frederick William Rolfe” wordt nog steeds gezocht.
 
[2] ‘Het oxymoron was immers de handtekening van zijn schriftuur’ (blz. 8), mijmert Provenier. Een bekend voorbeeld van zo’n oxymoron is ‘levende doden’.
 
[3] ‘Dat gold, dood, in elk geval voor Emanuela Orlandi en Mirella Gregori’ (blz. 6). Emanuela Orlandi (1968) en Mirella Gregori (1967) waren twee Italiaanse meisjes die in 1983 kort na elkaar op mysterieuze wijze verdwenen. Hun verdwijning was en is de aanleiding tot allerlei speculaties en complottheorieën, variërend van seksfeesten voor de politie van Vaticaanstad tot moslimterroristen en de aanslag op paus Johannes-Paulus II.
 
[4] De ik-verteller spreekt over ‘mijn zegsman die ik Provenier heb genoemd omdat hij niet zonder wedde kon voorzien in zijn welzijn, och arme’ (blz. 12-13). Een provenier is een oude benaming voor een persoon die van preuves (giften) leeft.
 
[5] Twee afkortingen in het elfde fragment vragen om een nadere uitleg. ADD (Attention Deficit Disorder) is een subtype van ADHD, ‘gekenmerkt door een aandachtstekortstoornis en concentratieproblemen’ (Wikipedia). SIPP of SIP staat voor Società Idroelettrica Piemontese, de rechtsvoorganger van de door de staat beheerde Società Italiana per l'Esercizio Telefonico, die in 1994 opging in Telecom Italia.
 
[6] In het enige fragment van The Freeing of the Soul, or The Seven Degrees dat ik in de gauwigheid heb weten op te sporen blijkt Septimius Scaptia, net als Rolfe zelf, op een boot in de omgeving van Venetië rond te varen: ‘Silvius […] had found the bishop, alone, in a bark full of documents and necessities of life, out on the lagoon between Altinum and Tauricellium’. Altinum, in 452 grotendeels door Atilla verwoest, wordt als de voorloper van Venetië beschouwd. Vanaf de vierde eeuw resideerde er een bisschop in de stad. De inwoners van Altinum werden gerekend tot de tribus Scaptia.

woensdag 17 oktober 2012

Over "De hoveling"

(Onderstaande reactie op de inzending van 15 oktober ontvingen we van Geerten Meijsing.)

Helemaal waar, schuld van mijn slordige haast, waarvoor excuus. Anderzijds wilde ik het toch al getergde publiek niet ook nog eens trakteren op een verhandeling over de oorspronkelijke personages, de fictieve feestdagen zelf met het ‘spel’ – moeilijk kort samen te vatten voor een hedendaags gehoor - , de nostalgische terugblik waarmee Baldassare Castiglione zijn boek in Mantua geschreven heeft en het immense Nachleben ervan, inderdaad vooral aan het Elizabethaanse Hof.
Daarentegen dateert mijn fascinatie voor De hoveling wel degelijk van een liftreis in de winter van 1968 naar de voormalige stadstaat Urbino, waar ik onmiddellijk wilde wonen en studeren. Uit de schitterende studiolo (zie filmpje) van de Hertog Federico da Montefeltro (inderdaad: die met het stukje uit zijn neus, omdat hij aan één oog blind was) heb ik mij nooit meer kunnen losmaken.
Overigens ging het J&C – in zake Keith en mij – met name om de curieuze wisselwerking tussen de poëtica van de hoveling en de retorica als voorbereiding op een, ook in morele zin, ‘ideale levensstijl’ – een gegeven waarop mijn betreurde vriend Jan-Pieter Guépin later is ingegaan in zijn boek De beschaving.
Maar wacht: mijn eigen roman Wellevenskunst moet nog verschijnen! Daar wordt het ‘spel’, verrijkt met elementen uit Das Glasperlenspiel van Hermann Hesse, nog eens over gedaan, op andere wijze, met duistere intriges omweven, in de moderne tijd, door een illuster gezelschap dat te gast is in de Villa van Contessa Maria Gaddi-Peppoli aan het meer van Massacciùccoli, op uitnodiging van…
Ziet u wel? Reeds te veel informatie in dit kort bestek, en te veel verklapt.


 Geerten Meijsing

maandag 15 oktober 2012

"De hoveling" van Baldassare Castiglione

Na afloop van de alleraardigste bijeenkomst in Haarlem, ter viering van de veertigste Erwindag, bleef ik met een ongemakkelijk gevoel zitten. Nee, De hoveling van Baldassare Castiglione speelt zich niet af aan het hof van de Medici, zoals Wim Vogel in eerste instantie beweerde. Gelukkig was daar Meijsing, om hem van repliek te dienen en te beweren dat het zich afspeelt aan het hof van de Gonzaga's te Mantua. Maar zo gelukkig was die uitspraak van Meijsing toch niet helemaal:

Castiglione trad in 1499 in dienst van Francesco Gonzaga, condottiere van Mantua. Van 1504 tot 1513 diende hij aan het hof van Urbino hertog Guidobaldo da Montefeltro en na diens dood in 1508 Francesco Maria della Rovere. In 1513 werd Castiglione als ambassadeur van Urbino naar Rome gezonden, waar hij vriendschap sloot met Rafaël, die van hem een bekend portret heeft geschilderd. Toen hertog Francesco Maria door de paus uit Urbino was verdreven, vertrok Castiglione naar Mantua, waar hij rustige jaren beleefde en vanaf 1519 was hij ambassadeur van Mantua in Rome. In 1521 stierf zijn vrouw in het kraambed en Castiglione liet zich tot priester wijden. Van 1524 tot aan zijn dood in 1529 was hij voor paus Clemens VII nuntius in Spanje.

Raffaello Sanzio da Urbino: Portret van Baldassare Castiglione
Het Boek van de hoveling speelt in maart 1507 aan het hof van de hertog van Urbino, een van de luisterrijkste hoven van die tijd. Er worden gefingeerde gesprekken gevoerd door niet-gefingeerde personages. In het najaar van 1506 had de oorlogszuchtige paus Julius II (tevens mecenas van de kunsten) een veldtocht ondernomen om Bologna weer stevig in zijn greep te krijgen. Op zijn terugweg naar Rome bleef de paus een paar dagen in Urbino, vanwaar hij op 5 maart vertrok, maar een deel van zijn hofhouding bleef, zo schrijft Castiglione, nog wat langer in Urbino. In die dagen zouden de gesprekken plaats hebben gevonden. 
 
Onder leiding van de hertogin van Urbino en haar vriendin Emilia Pia brengt een uitgelezen gezelschap vier lange avonden door met een soort gezelschapsspel: 'het scheppen van de ideale hoveling door middel van woorden'. De hoveling is de ideale, evenwichtige renaissancemens. Hij verenigde de middeleeuwse ridder en de moderne, hoffelijke en geletterde liefhebber van de schone kunsten in zich, hij was vechtersbaas en liefhebber van schoonheid tegelijk.

Castiglione heeft twintig jaar aan De hoveling gewerkt. Een eerste versie had hij omstreeks 1508 al gereed, maar hij liet het vervolgens liggen vanwege zijn drukke werkzaamheden in Rome. In de rustige jaren in Mantua tussen 1513 en 1518, voltooide hij het min of meer. Hij liet het lezen aan vrienden en zij raadden hem aan het werk te laten drukken. Het duurde tot na de dood van hertogin Elisabetta Gonzaga in 1526, totdat hij er werk van maakte het boek in druk te laten verschijnen. In 1527 zond hij een bijgewerkt manuscript naar de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius, met nauwkeurige aanwijzingen voor de uitvoering. Er moesten 1030 exemplaren worden gedrukt, Castiglione nam de helft van de kosten voor zijn rekening, want hij wilde zelf 500 exemplaren afnemen voor vrienden, en er moesten er dertig, ook voor eigen gebruikt, worden gedrukt op het beste papier dat in Venetië te vinden was. In april 1528 kwam het boek uit.
Toen het boek was gedrukt, behoorde de wereld zoals zij erin is beschreven in Italië al tot het verleden. Toch beleefde Il libro del Cortegiano in de zestiende eeuw alleen al in Italië meer dan veertig drukken. Snel zouden vertalingen volgen. De Nederlandse vertaling verscheen pas voor het eerst in 1662, onder de titel De volmaeckte Hovelinck. Later was het werk nergens zo populair als in Engeland, waar het voor het eerst verscheen in 1561 en meer dan twintig uitgaven heeft beleefd. Het gedrag van de ideale hoveling werd de norm voor de beheerste Engelse gentleman.

Toen James Joyce het boek had gelezen, zei zijn broer dat hij beleefder was geworden maar minder oprecht*.

Willem van Roij
9 oktober 2012

* Bovenstaande is gebaseerd op de inleiding van de Nederlandse vertaling door Anton Haakman, 1991 Uitgeverij Contact.

zondag 7 oktober 2012

Erwindag 2

Schrijvers (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)
Er waren meer schrijvers gekomen dan je normaal in één ruimte treft. Maar wat de avond in de Haarlemse Vishal zo bijzonder maakte, was dat er zoveel romanpersonages in de zaal zaten. We kenden ze uit Geerten Meijsings werk, de mede-firmanten uit de tijd dat Meijsing deel uitmaakte van de jongensdroom Joyce & Co die de wereld zou veroveren met film, muziek en literatuur. Of gewoon met branie.
Misschien mochten we dan Keith Kanger Snell (geboren als Kees Snel) meetellen, die twee jaar geleden onder armoedige omstandigheden overleed, maar die volgens de schrijver nog steeds bij hem in de buurt was, met het superieure stel hersens dat hij al als tiener had afgetapt. Er waren ook vrouwen die we uit de boeken kenden, waaronder Meijsings dochter, op duizelingwekkend hoge hakken.

De avond in Haarlem was georganiseerd ter herdenking van een fictief sterfgeval. In terminologie van Joyce & Co was het Erwin-dag. Veertig jaar geleden had Erwin Charles Garden zelfmoord gepleegd, een kleine annonce bij de familieberichten in De Volkskrant van die ochtend had het publiek weer geattendeerd op dit verlies.

In een gesprek met de gewezen criticus en literaire burgemeester van Haarlem, Wim Vogel, legde Meijsing uit dat deze Erwin een stamboom had die via Von Hoffmannstal terugging tot de vroege romantiek. Erwin was Meijsings overgevoelige dubbelganger die zichzelf als 22-jarige van het leven had beroofd door zich eerst door het hart en dan in de mond te schieten.

“Dat kan dus niet,” zei Meijsing.

"Dat kan dus niet" (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)

Het klonk als de goochelaar die laat zien wat er allemaal in zijn mouwen zat. Vogel verzuimde in te gaan op deze zelf-ontmaskering en vroeg niet waarom Meijsing het destijds nodig had gevonden om deze belichaming van gevoeligheid en kiesheid op zo’n dramatische manier te offeren. Waarom verzin je een figuur als je hem direct doodt?

Ook vroeg hij niet waarom de schrijver nu, na veertig jaar, Erwin van de mythe bevrijdde. We kunnen zelf een antwoord bedenken, maar ik had het graag van de auteur gehoord, wiens betoog boeide door zijn aftakkingen en dwaalsporen.

De schrijver vertelde dat Snel bij hun romandebuut bezwaar had gemaakt tegen de foto op het achterplat van Erwin. Een profiel van Meijsing alleen achter het stuur, terwijl ze toch samen aan die roman hadden gewerkt. Volgens Meijsing was het geen auteursfoto, maar een portret van Erwin.

Met welk doel was ‘de firma’ opgericht? vroeg iemand in het publiek. Op de foto’s uit de jaren zestig zie je jongens in de weer met filmapparatuur, zakelijk ogende koffertjes en er staat altijd wel een fles cognac in de buurt. In Meijsings jongensdromen, vertelde hij in de Vishal, speelde het schrijversschap geen rol.

Grote zus Doeschka was altijd met schriftjes in de weer, maar Geerten wilde avontuur. Hij wilde de muziek in. Of, bij gebrek aan talent, de marine. Of de buitenlandse dienst, maar ook dat was geen realistische optie aangezien je dan moest zijn getrouwd, en blijven. Voor de zestienjarige was dat al een brug te ver.

Achteraf gezien lag het voor de hand dat het toch de literatuur werd, en Meijsing sprak gloedvol over het schrijfproces. Hoe hij in weerwil van intenties en schema’s was overgeleverd aan de ‘aporie’ van het schrijven. Elk woord is een beslissing die een nieuwe richting kan geven aan het verhaal, en het is maar de vraag wie het voor het zeggen heeft. De schrijver of het woord. Dit is niet hetzelfde als Mulisch’ ‘het verhaal schrijft zichzelf,’ want een verhaal stelt zijn eigen, strenge eisen, en als schrijver moet je die goed in de gaten houden. Anders raak je het spoor bijster.

Later had Meijsing nog een betoog willen houden over de manier waarop hij de hedendaagse romanschrijver ziet als een moderne hoveling. Kunstschilders trekken vaak een publiek van bemiddelde bewonderaars die hun werk mogelijk maken. Waarom zou hetzelfde niet gelden voor schrijvers? Deze gedachte is wellicht geïnspireerd door de manier waarop Meijsing sinds enige jaren wordt gesteund door een groepje welwillenden, de Vrienden van de Vorm. Aardige heren die ook deze Erwin-avond op poten hadden gezet.

Erwindag (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)
Eerlijk gezegd is dit hovelingschap een idee dat verder geen basis heeft in de werkelijkheid. De roman is een van de meest commerciële kunstvormen die altijd meebeweegt met de tucht van de markt (als ik die term één keer in mijn leven mag gebruiken). Die commercie maakt het genre kwetsbaar voor hypes en klonen, maar geeft het ook energie. Schrijvers trekken zich op aan elkaar, en trekken elkaar naar beneden. Uitgevers kijken wat verkoopt.

Wanneer dikke romans in de mode zijn, gaat iedereen dikke romans schrijven. Wanneer oude mensen, herinnering en verval in zijn, schrijft iedereen zulke romans. Bijna iedereen. Het mooie van Erwin was dat die roman haaks op de tijdgeest stond. Maar ook daarin zag Meijsings toenmalige uitgever brood, want romans die tegen de tijd ingaan, trekken altijd veel aandacht.

In ons taalgebied hebben literaire schrijvers meestal steun nodig. Daarom geeft de overheid geld uit aan de letteren.  En toch blijft een schrijver altijd hopen op die doorbraak. Elke keer probeert hij (of zij) die roman te schrijven die het publiek niet kan missen, wil het leven nog aan betekenis winnen. De schrijver die daar niet voor knokt, zit alleen nog te tikken.

Je hoeft maar naar de foto’s van de jongens van Joyce & Co te kijken en de eerzucht spat ervanaf. Die schreven niet alleen voor de kunst. Ze wilden de wereld veroveren. Geld, mooie auto’s en slechte vrouwen. Wie in Haarlem naar de Meijsing van veertig jaren later luisterde hoorde nog steeds diezelfde begeestering, en het is nu alleen nog wachten op zijn nieuwe roman, Anderzijds Eindtijd.
Herman Stevens
6 oktober 2012
(Met toestemming van de auteur overgenomen van http://www.hermanstevens.nl.)