Posts tonen met het label A.E.J. Meijsing-Schouten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label A.E.J. Meijsing-Schouten. Alle posts tonen

woensdag 5 december 2012

Mr. J. Meijsing, gemeentesecretaris


Marten Buschman, voormalig klasgenoot van Geerten Meijsing, trof al bladerend in de archieven van het Haarlems Dagblad dit artikel aan. Hij liet de foto's vergezeld gaan van de onderstaande tekst. De schrijver, desgevraagd, kon zich van de afgebeelde gelegenheid niet veel herinneren.

"Op de foto zien we drie kinderen van mr. J. (Joep) Meijsing. De vader van Geerten Meijsing was jaren lang gemeentesecretaris van Haarlem. Van januari 1968 tot en met 1984. In januari is hij geïnstalleerd in de Gravenzaal te Haarlem. Zijn vrouw en kinderen waren aanwezig. De fotograaf van het Haarlems Dagblad heeft niet alleen de nieuwe functionaris, maar ook de familie op de foto gezet en in het dagblad gepubliceerd.

Hoewel meer dan vijftien jaar de hoogste ambtenaar in Haarlem, was zijn functie niet publiciteitsgericht, maar vooral zorgen - op de achtergrond - dat het College van B & W zijn werk naar behoren verrichtte. Zijn drie kinderen, Doeschka, Geerten en Joep, zitten daar als ‘kind van’, maar laten zich na 1968 niet zo stil wegzetten als hun vader. Die is nu ‘vader van’ geworden!"

maandag 19 december 2011

KERSTPIJP


De Avalon Pers te Woubrugge geeft elk jaar een kerstverhaal van Geerten Meijsing uit. Mooi verzorgd en liefdevol gedrukt op degelijk papier zoals dat een ambachtelijk drukker betaamt, en in stemmig rood verpakt. Alleen komt vreemd genoeg dat kerstcadeau voor de Meijsingminnaar nimmer op tijd. Op zijn vroegst in de late lente kunnen we lezen hoe Geertens vader vroeger de jaarlijkse kersteend klaarmaakte. Als ik die gang van zaken probeer te begrijpen kom ik op zoiets uit: in boekenland is men niet aan de gewone mensentijd gebonden, boeken zijn immers eeuwig. Televisieprogramma’s en krantencursiefjes hebben deadlines, maar in de wereld van de boekenmakers tellen die blijkbaar niet. We moeten zo’n jaarlijks kerstverhaal maar in retrospectief rond kerstmis situeren. Wat is een maand, een jaar, op de literaire eeuwigheid?

In het jaar onzes Heren 2008 ging het niet zo goed met mij. Ik liet het leven maar zo’n beetje op zijn beloop. Om mijn muzikale verantwoordelijkheden niet onder ogen te hoeven zien nam ik een baantje in een chique sigarenwinkel. Ik dronk te veel. Deze omstandigheden inspireerden Geerten ertoe het personage Pasquale uit Tussen mes en keel weer op te pakken: de succesvolle zanger van het Napolitaanse lied was inmiddels aan lager wal geraakt, speelde op tochtige straathoeken, en bekommerde zich eigenlijk alleen nog om zijn uitdijende pijpencollectie. Reve en Dickens en andere seizoensingrediënten kwamen eraan te pas en het leverde een pracht van een novelle op: De kerstpijp.
Ongeveer in dezelfde tijd waarin dat boekje het licht zag, in de nazomer van 2008 of daaromtrent, kreeg ik het idee om er een hoorspel van te maken. Dat kwam zo. Elk jaar met kerst stuurt onze familie een huisgemaakte cd rond. Die bevat liedjes van eigen hand en covers van bestaande muziek. Maar waarom dit jaar niet eens wat anders? Mijn kop stond toch al niet zo naar muziek. Geerten was enthousiast, Robert, met wie ik in het verleden menig hoorspel had gemaakt, ook. Mijn kinderen hadden geen bezwaar, die vinden die kerst-cd alleen achteraf leuk. Op het moment zelf moeten ze een elk jaar groeiende tegenzin overwinnen.
Op de zolderkamer van mijn zoon kwamen we bij elkaar. Geerten las geduldig en met veel verve zijn tekst voor. De handgebaren kregen wij erbij, die zijn op de schijf niet zichtbaar, maar wel te horen: in de natuurlijke accenten van de vertelstem. Een makkelijke klus was het niet. Geerten schrijft een ogenschijnlijk parlando, met veel naturel klinkende uitweidingen, maar het is een papieren parlando, dat viva voce vaak niet op een enkele ademtocht te volbrengen is. Het moest vaak over. Regelmatig paste hij de geschreven tekst aan naar wat gesproken beter bekte: interessant voor het nageslacht! Op de bank onder het kapelraam zat Robert en hield het procédé nauwlettend in de gaten: hij heeft jarenlang radioprogramma’s voor de Concertzender gemaakt, en mocht zich dus als enige van ons een professional noemen. Hij deed een paar stemmen: een barse politieagent, een perverse antiquaar. Blijkbaar maakte Roberts sonore radiostem indruk op de schrijver. Nog jaren later kon die, als Eksteen ter sprake kwam, me plotseling schuins aankijken en uitdagend zeggen, met iets van een kwajongensachtige opstandigheid: ‘Ik vind die Robert wel streng, hoor.’
Nu en dan kwam mijn dochter van beneden om met heldere meisjesstem de rol van Theresa in te spreken. Ze had de fijne tact om het rollenspel niet te veel op de werkelijkheid te betrekken, die voor haar niet leuk moet zijn geweest. Ik bromde mijn eigen gebrom. Mijn zoon zat aan de knoppen.
Onze bedoeling en ambitie was om van De kerstpijp het ultieme kersthoorspel te maken. Geerten gaf me een voorbeeld van William Burroughs mee: zo ongeveer moest het klinken, die louche, desolate maar toch ‘gezellige’ sfeer moesten we zien te treffen. We plakten er muziekjes en omgevingsgeluiden onder, maar ons doel, ik zeg het maar eerlijk, bereikten we niet. Want anders dan bij bibliofiele boeken het geval is moet onze kerst-cd stipt ‘met kerst in de bus’. De tijdsdruk die dat opleverde voorkwam dat we het onderste uit de kan haalden. De muziekkeus had beter gekund, en aan de tekst hadden we eigenlijk nog wel een sessie mogen wijden. Te laat, want kerst stond alweer voor de deur, en Geerten was terug naar Sicilië. Zo moest het maar.
Maar zie! Het geviel, dat ons hoorspel in handen kwam van een via via bevriende radiomaker en werd uitgezonden door de VARA, in de kerstnacht van dat jaar. Op die avond zat te Heemstede de oude mevrouw Meijsing-Schouten rechtop in haar ziekbed. Ze kon de slaap niet vatten. Haar verpleegster van de thuiszorg zette, om de drukkende stilte uit te bannen, de radio aan. En daar klonk, totaal onverwacht, vanuit de koude winterse ether de stem van haar jongste zoon, die op dat moment tweeduizend kilometer van haar verwijderd was. Wat er op dat moment door haar heen ging weet ik niet, maar het zal haast wel een gevoel van warmte en verwondering zijn geweest.
Zalig kerstfeest!

Jan-Paul van Spaendonck

(De kerstpijp kunt u beluisteren door hier te klikken. Het downloaden kan even tijd kosten.)

zaterdag 21 augustus 2010

NAPOLITAANSE MANNEN

Op 28 juli j.l. overleed Alida Elvira Johanna Meijsing-Schouten. Om 'Maya', zoals ze door haar kinderen en kleinkinderen werd genoemd, te gedenken, plaatsen we hier een stukje dat Geerten Meijsing in 2001 schreef voor het tekstboekje van Fuoco: een cd vol Napolitaanse liederen van het duo La Passione.

NAPOLITAANSE MANNEN

Een paar jaar voor de oorlog was mijn moeder in Napels, en wat daar zoal bij hoort: de eilanden Capri en Ischia, het schiereiland Sorrento en de Amalfitaanse kust, eigenlijk het hele zuiden, want was de Griekse kolonie niet eens de hoofdstad van het Koninkrijk der beide Siciliën geweest?
'Beide Siciliën' - dat heeft mij altijd geïntrigeerd.
Napels in en na de oorlog is een heel ander verhaal. De Amerikaanse soldaten die in 1943 daar rechtstreeks uit Idaho gedropt werden, zagen voor het eerst echte mensen, in al hun tragiek, feestelijkheid en menselijkheid. Zij kwamen tegelijk met de ziel en met de onderbuik van het mensdom in aanraking.
Van alle moderne steden is Napels ongetwijfeld de moeder van alle steden, zoals de Middellandse Zee de moeder en het bekken (met alle seksuele connotaties) van onze beschaving is. Het antieke Napels en het Napels van nu zijn weer een ander verhaal, wat hoor ik: Napels is de stad van de toekomst!
Wat mijn moeder daar, vlak na haar eindexamen en voor het menens werd, allemaal tegenkwam, weet ik niet. Wel dat het de gelukkigste tijd van haar leven moet zijn geweest. Mondjesmaat vertelde zij ons over haar onschuldige belevenissen. In Napels kon je op straat puntzakken spaghetti kopen, die je net als een haring in je keel liet glijden. De pizza kwam uit Napels, en daar hoorde, behalve tomaat en buffelkaas, alleen ansjovis op te zitten; pizza at je 's nachts, na het dansen, een maaltijd was het niet. In Napels kon je rode schijven watermeloen, druipende brokken kokosnoot en
torrone kopen. Álles werd in Napels te koop aangeboden. In Napels deed je alles op straat - daar was geen verschil tussen buiten en binnen. De baai van Napels was één groot amfitheater voor het eeuwig van kleur en atmosfeer wisselende water van de zee. Bij klaarlichte dag kon het in Napels onweren: pas later begreep zij dat dit geluid door de Vesuvius achter de stad werd gemaakt. De vulkaan bracht het bloed van de Napolitanen tot kookpunt - zij waren even snel met kussen als met messen, vertelde mijn moeder. In Napels leefde je alsof elke dag van je leven de laatste kon zijn. Mijn moeder had altijd wel in die roes willen leven, vertelde zij later.
Mijn moeder vertelde ons over de
lampadari, vissers die 's nachts met carbidlampen de zee opgingen, over het zoute water, en zwarte inktvissen, over een markt vol levende zeedieren, over drankjes die alleen daar zo lekker smaakten, zoals het sap van granaatappelen, omdat je daar altijd dorst had.
Haar hele leven heeft mijn moeder dit heimwee naar Napels behouden. Een heimwee dat zij van de Napolitanen zelf had overgenomen, want die versmachtten ook hun hele leven van de heimwee: naar het roemrijke verleden, naar de verloren rijkdom, naar hun eigen goddelijke voedsel, naar vrouwen en vriendschap, naar de schoonheid van hun lelijke stad, naar de zee en de verte, hoewel ze voor geen goud hun stad zouden verlaten. Het meest smachtten ze nog naar zichzelf en naar hun eigen moeder.
Het verlangen van Napels is het verlangen naar de moeder. De grootste hartstocht is dit allesomvattende en nooit ingeloste verlangen: daaruit gist het vulkanische bloed en de kokende passie die, behalve in seks en bloed en misdaad en heiligenverering, slechts uitdrukking kan vinden in het lied. Het Napolitaanse lied - dat zou een tautalogie zijn.
Zo lang het lied gezongen wordt, kan men zich even verzoenen met de pijn van dit verlangen. En anderszins wordt de hartstocht altijd opgeroepen door het zingen van dit lied. Deze liederen zijn heel oud en altijd weer nieuw: zij gaan over het begin en over het einde, en vooral over het korte moment daartussenin, wanneer alles op zijn hevigst gevierd moet worden, ten goede en ten kwade. Want dit korte heden is alles wat we hebben en duurt niet langer dan een lied.
Mijn moeder is inmiddels hoogbejaard. Over Napels kun je haar altijd aan de praat krijgen, want die stad verdwijnt niet en verandert niet, ook al veranderen wij zelf en weten wij dat we spoedig zullen verdwijnen. Mijn moeder heeft zo vaak verzucht dat ze sinds Napels nooit meer een echte pizza heeft gegeten. Laatst vertelde ze, tot verbijstering van haar man en haar zonen, dat alleen echte mannen een gouden kettinkje met een gouden kruisje om hun hals dragen. Napolitaanse mannen. Onder haar verstandige kleren draagt ze zelf zo'n kruisje, waarvan niemand de oorsprong kent.

Geerten Meijsing