dinsdag 2 augustus 2011

VAN DE HOED EN DE RAND

Het zal de wens van iedere schrijver zijn dat zijn boeken op eigen merites worden beoordeeld. De autobiografische bouwsteentjes die bij de constructie zijn gebruikt houdt hij het liefst verborgen. Niettemin bestaat er bij de lezer een begrijpelijke interesse juist voor dit autobiografische element. Pas als de tijd voorbij gaat en de wereld die in een boek haar beslag heeft gevonden niet meer bestaat verdwijnt deze gretigheid. Niemand zal nog belangstelling hebben voor de reeds lang gestorven personen waarnaar Thomas Mann de figuren modelleerde die zijn Toverberg bevolken.
Ik kom hierop omdat ik bij het doorbladeren van de ordner met brieven van Geerten Meijsing een passage terugvond die een mooie aanvulling is op mijn stukje De hoed en de stoel. Voor alle nieuwsgierige lezertjes, en met excuus aan de schrijver, die wel wrevelig op het mondstuk van zijn pijp zal bijten: ooit is dit allemaal volkomen irrelevant, en blijft alleen het boek. Insj’ Allah.

Amsterdam, 26 september 1996

Beste Jan-Paul,

Als ik het wel heb, hoor ik weinig van je. Het mag toch niet zo zijn dat je beducht ben geworden door mijn vloeibare aanslag op je privacy – waar ik mij diep, diep voor schaam, jongen, en ik heb je de stomerij, de stoffeerder, het schoonmaakbedrijf en de meubelmaker aangeboden, om de rekening te betalen; maar kennelijk disponeer jij over stoelen alsof het tandenstokers zijn. Wellicht kun je ook een beetje de grap daarvan inzien, afschuwelijk als het is. Heeft Marjolein gezegd: en nu basta met zo’n waardeloze vriend? Dat geloof ik eenvoudig niet. Ook niet na die kwestie van een reminiscentie aan “onze hoeren” – net of we samen op het biljart lagen, zoals Baudelaire met zijn vrienden: hoge hoed ophouden en cigaar brandend. Neen, zulke uitspattingen hebben wij nooit samen beleefd, en ik heb jou er niet toe aangezet, bij mijn weten, als nieuwsgierigheid naar jouw stemmingen iets anders is.
 Wellicht zijn er dingen gebeurd, telefonades gepleegd, die minder welkom waren en waarvan ik mij weinig meer herinner uit de afgelopen manische week? Vertel mij dat dan van man tot man, en ik zal asch over mijn hoofd uitstrooien. Ashes to ashes and dust to dust.
 Ben je moe van de eindeloze verhalen – zijn die eigenlijk wel eindeloos? – en vind je wellicht dat ik te weinig naar jou luister? Zeg het mij: je weet dat jouw persoon en alles wat je doet mij ten zeerste interesseren.
 Heb je geen tijd om te schrijven? Ook daarvoor heb ik begrip.
 Ben je in een “dip”? Wellicht kan ik je vermaken. Voor midlife crisis ben je nog te jong, godbetere.
 Ik een fatsoensrakker? Dan ken je mij niet.
 Over zeilen hebben we trouwens nog niets afgesproken – daar zou haast bij zijn want tegen 1 oktober gaan de bootjes wel het water uit voor een lange, lange winterreis van onbeweeglijke stolling in de loods.
 Nou ja, ik moet nu, in twee dagen, een stuk schrijven over Verveling – avanti!
Je zeer toegenegen vriend,

Geerten

1 opmerking:

  1. Een kleine correctie. Het was niet Baudelaire, maar Flaubert die grijnzend naar zijn vrienden en met een brandende sigaar tussen zijn lippen een prostituee op een biljarttafel nam. Nu ja, voor wat het waard is.

    BeantwoordenVerwijderen