Armas y Letras bestaat nu ruim een jaar. De eerste tijd hadden we niet te klagen over het aanbod van kopij, maar de laatste maanden is het steeds moeilijker geworden om elke week met een substantiële bijdrage te komen. Vaak hebben we genoegen moeten nemen met het plaatsen van een foto met onderschrift. Ook leuk, maar niet wat ons voor ogen stond toen we met dit weblog begonnen: een verzamelpunt van serieuze studies over het werk van Geerten Meijsing en Joyce & Co., een forum van liefhebbers, moest Armas y Letras zijn. We lossen deze impasse voorlopig op door het over een iets andere boeg te gooien. De komende tijd publiceren we op deze plaats stukken die her en der op het internet te vinden zijn. Op die manier willen we informatie die anders misschien ongelezen blijft voor u beschikbaar maken. Ondertussen hopen we natuurlijk dat u, wie weet aangestoken door het vaak persoonlijke karakter van deze op het web bijeengelezen stukken, ertoe aangezet wordt om ook zelf uw affiniteit met het oeuvre van Meijsing te verwoorden. Uw bijdrage is meer dan ooit welkom!
We starten dit nieuwe seizoen met een tekst van Sander van der Meijs, van beroep ICT-tekstredacteur. Van zijn website www.ranselrazer.nl is de volgende appreciatie afkomstig:
We starten dit nieuwe seizoen met een tekst van Sander van der Meijs, van beroep ICT-tekstredacteur. Van zijn website www.ranselrazer.nl is de volgende appreciatie afkomstig:
IN TAAL DOET HIJ HET
door Sander van der Meijs
Jaren geleden kreeg ik van mijn moeder Geerten Meijsings De grachtengordel cadeau, het enige boek van hem dat ik ineens niet meer blijk te bezitten. Daarbij reken ik overigens bewust buiten de dubbelroman die hij samen met zijn zus geschreven heeft, want Doeschka heeft op mij nooit enige aantrekkingskracht uitgeoefend. De grachtengordel gaat over de schrijversscene in Amsterdam, dat weet ik nog, maar verder kan ik mij er weinig tot niets van herinneren, al weet ik mij tegenwoordig wel levendig in te beelden dat Amsterdam slecht samengaat met Meijsings hoofdpersoon, Erik Provenier. Die kan zich onmogelijk thuis hebben gevoeld tussen mensen die de compromissen zoeken waarmee ze in het gevlei kunnen komen van de massa. Provenier heeft niets te maken of te breken bij De wereld draait door, om maar eens een actueel anachronisme te gebruiken.
Na De grachtengordel kwam voor mij Veranderlijk en wisselvallig, een boek dat me verraste en waarvan ik mij nog wel degelijk iets herinner, hoe het glas van een autoruit ineens brak, zonder dat het aan diggelen ging, waardoor de bestuurder het zicht op de Italiaanse brug waarop hij reed volkomen verloor. En ik weet dat het over vrouwen ging, tenminste, over de veelslachtige houding die Provenier heeft ten opzichte van die onbegrijpelijke wezens. En daarmee heb ik de twee grootste thema's in het werk van Geerten Meijsing te pakken, vrouwen en literatuur, als je de Citroën DS tenminste buiten beschouwing laat, wat ik toch maar doe, aangezien ik, hoewel ik de snoek prachtig vind, hoegenaamd niets van auto's weet.
Met deze twee boeken achter mijn kiezen was ik voor mijn leven gefascineerd door Geerten Meijsing. Ik ben op zoek gegaan naar zijn vroege werk. Erwin kwam ik gelukkig al snel tegen in een antiquariaat, een boek dat ik dapper en in opperste verveling heb uitgelezen, een verveling die ik iedere keer weer opzocht en waar ik niet van los kon komen. De andere twee delen van zijn trilogie waren minder makkelijk te krijgen. Vooral naar Cecilia heb ik lang moeten zoeken, maar ondertussen vertoonde Provenier zich andermaal aan mij als minnaar, in Altijd de vrouw en later in Een meisjesleven, dat ik gelukkig heb bemachtigd in een eerste druk, waarin Eefje Wijnberg nog wordt aangeprezen als 'dé ontdekking van tien jaar vrouwenliteratuur'. De eerste zin zegt het eigenlijk al: “Ik ben geen schrijfster.” Het zou me niet verbazen als Provenier me van tevoren al verklapt had dat hij dat boek onder haar naam geschreven heeft, in Altijd de vrouw, inclusief verwikkelingen die uit de personificatie waren voortgekomen. Want de vorige boeken over Provenier worden er altijd weer bijgehaald, als had hij ze zelf geschreven. Zo zou je bijna geneigd zijn te denken dat Erik Provenier gelijk staat aan Geerten Meijsing, maar daar blijf ik voorzichtig mee. Ongetwijfeld mythologiseert Meijsing zijn eigen belevenissen en put hij er schaamteloos uit voor zijn boeken. En ik geloof direct dat hij inderdaad de bommelding heeft verzorgd die in 1996 de uitreiking van de AKO literatuurprijs verstoorde, wat hij Provenier laat doen in Tussen mes en keel, waarin die zijn gang door de gestichten beschrijft en zijn zelfmoordpoging, zonder twijfel ook op waarheden gebaseerd. Want waarom zou je het materiaal niet gebruiken als het er is. Je hoeft toch niet bang te zijn dat je het over jezelf hebt, omdat je het hebt over je hoofdpersoon. En die kun je op elk gewenst tijdstip van jezelf losmaken, als je er klaar mee bent en ergens anders heen wilt, wat in het leven een stuk minder makkelijk gaat dan in de literatuur. Met de werkelijkheid ben je zelf onlosmakelijk verbonden, waardoor die chaotisch en verwarrend wordt. Alles gebeurt door elkaar en het stikt er van de losse eindjes, eindjes die binnen een verhaal keurig kunnen worden verzwegen of stevig en onopvallend aan elkaar geknoopt, alsof het zo hoort. Ik heb me trouwens voordat ik Tussen mes en keel las eerst nog verdiept in een eigenaardig vervolg op de Erwin-trilogie, De ongeschreven leer, een werk waar de schrijver inderdaad zijn verstand aan moet hebben verloren. Het is een cijferroman in 499 bladzijden, 144.000 woorden en 499 voetnoten. Dat alleen al geeft aan met welke overweldigende ambities het boek geschreven is. Meijsing schrijft ongegeneerd grootse literatuur, en daarbij heeft hij natuurlijk lak aan de lezer, die, zoals hij maar al te goed weet, een broertje dood heeft aan al dat moeilijke gedoe. De lezer zal het boek dan ook links op de salontafel hebben laten liggen, maar mij heeft hij met De ongeschreven leer geweldig voor zich ingenomen, want ik houd van dat soort fratsen, alleen al omdat ze uitstralen hoezeer zo'n roman een totaalkunstwerk is, waarvan elk aspect is uitgebalanceerd, een doordachte eenheid. Waarbij ik wel moet aantekenen dat het boek er niet in is geslaagd om op me over te brengen wat het me vertellen moest, waaruit u op uw beurt kunt opmaken dat het boek ook voor mij is mislukt. Maar ik houd van Geerten Meijsing, alleen al omdat hij deze greep naar het ultieme heeft gewaagd en dat hij de tour de force heeft volbracht. Bovendien heb ik me ondanks mijn onbegrip prima vermaakt bij het lezen van het boek. En voor mij is dat toch nog altijd het enige criterium waarmee ik een werk beoordeel. Dat klinkt misschien oppervlakkig, maar u moet weten dat er zeer verschillende manieren zijn waarop men mij vermaken kan. Zo vermaakte ik mij bij Erwin in mijn verveling, omdat het boek nu eenmaal over de verveling gaat, waardoor werkelijkheid en fictie ineens angstaanjagend tegen elkaar aanschurkten. Maar een absolute voorwaarde voor mijn vermaak is dat een boek vermakelijk geschreven is, dat het me niet van het spoor duwt met ongemakkelijke fouten en foutjes. En wat dat betreft ben ik bij Geerten Meijsing nooit aan het verkeerde adres geweest, al kwam ik in zijn laatste boek wel een paar keer de woordgroep 'dat komt omdat' tegen, een constructie die in negentig procent van de gevallen niet 'omdat', maar 'doordat' vereist. Dan moet je maar een alternatief verzinnen, ik ben nu eenmaal de kniesoor die daar over struikelt. Maar verder beschuldig ik hem alleen van een niet minder dan superieure stijl, waarmee hij me ook van De ongeschreven leer heeft laten genieten, of ik er nu iets van leerde of niet. En mijn leven is nog niet ten einde, terwijl juist dat boek met nadruk is genomineerd voor herlezing. Nieuwe ronden, nieuwe en betere kansen, nu ik ouder ben en vruchtbaarder aarde. En ondertussen gaat het leven van Provenier almaar verder, met mij iedere keer weer voor een euro of vijfentwintig op de eerste rij. Ik heb zijn belevenissen met die borderliner gevolgd, waarmee hij zichzelf meer dan uitputte, en met zijn dochter, die ik nog kende uit de tijd dat ze naakt rondliep in de tuin van zijn bouwval nabij Lucca. Provenier is een kennis van me geworden. Ik weet wat hem bezielt en bezig houdt. Ik weet wat hem kan inspireren, waardoor hij van slag raakt. Ik ken hem beter dan menig vriend van vlees en bloed, omdat hij zich altijd helemaal en open aan mij heeft getoond. Provenier is een vriend, die net als ik is verslingerd aan literatuur en filosofie en die me altijd weer kan verrassen met zijn uitgebreide kennis, met zijn passie en met zijn onbezonnenheid. Hij is een vriend waarin ik oprecht ben geïnteresseerd en waar ik dus altijd de tijd voor neem. Geen wonder dus dat ik ook weer het laatste boek van Geerten Meijsing aanschafte, Siciliaanse vespers.
Ik wist niet wat me overkwam. Het leek wel humoristisch wat ik daar las. Ik moest er om lachen, het was vrolijk en gevat. Het was jongens onder elkaar, bepaald even wennen. Is hij gezond geworden op zijn oude dag, vroeg ik me vertwijfeld af, bevroedend dat ik Geertens vrolijkheid geen heel boek uit kon houden. Gelukkig veranderde de toon toen er een vrouw ten tonele verscheen en nam de mengeling van euforie en zwartgalligheid de teugels weer in handen bij het spel van wederzijdse opgeilerij dat daarop volgde. Zo herkende ik weer mijn Provenier en hielden de gebeurtenissen me op het puntje van mijn stoel, meer dan ooit, in de stellige overtuiging van de kwade afloop. De tekenen hadden zich getoond, al wenste Erik Jan die niet als zodanig te interpreteren. Sterker nog, hij zag ze volledig over het hoofd.
Natuurlijk liep het slecht af. Maar het waren niet zozeer de gebeurtenissen die me schokten, die had ik aan zien komen. Het was voornamelijk de doffe taal waarin ze werden beschreven, die deed het met me, de absolute tegenpool van de springerige zinnen in het begin. Het leven was er uit verdwenen en juist daarvan ging mijn hart zowat stilstaan in emotie.
(copyright zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/)
Na De grachtengordel kwam voor mij Veranderlijk en wisselvallig, een boek dat me verraste en waarvan ik mij nog wel degelijk iets herinner, hoe het glas van een autoruit ineens brak, zonder dat het aan diggelen ging, waardoor de bestuurder het zicht op de Italiaanse brug waarop hij reed volkomen verloor. En ik weet dat het over vrouwen ging, tenminste, over de veelslachtige houding die Provenier heeft ten opzichte van die onbegrijpelijke wezens. En daarmee heb ik de twee grootste thema's in het werk van Geerten Meijsing te pakken, vrouwen en literatuur, als je de Citroën DS tenminste buiten beschouwing laat, wat ik toch maar doe, aangezien ik, hoewel ik de snoek prachtig vind, hoegenaamd niets van auto's weet.
Met deze twee boeken achter mijn kiezen was ik voor mijn leven gefascineerd door Geerten Meijsing. Ik ben op zoek gegaan naar zijn vroege werk. Erwin kwam ik gelukkig al snel tegen in een antiquariaat, een boek dat ik dapper en in opperste verveling heb uitgelezen, een verveling die ik iedere keer weer opzocht en waar ik niet van los kon komen. De andere twee delen van zijn trilogie waren minder makkelijk te krijgen. Vooral naar Cecilia heb ik lang moeten zoeken, maar ondertussen vertoonde Provenier zich andermaal aan mij als minnaar, in Altijd de vrouw en later in Een meisjesleven, dat ik gelukkig heb bemachtigd in een eerste druk, waarin Eefje Wijnberg nog wordt aangeprezen als 'dé ontdekking van tien jaar vrouwenliteratuur'. De eerste zin zegt het eigenlijk al: “Ik ben geen schrijfster.” Het zou me niet verbazen als Provenier me van tevoren al verklapt had dat hij dat boek onder haar naam geschreven heeft, in Altijd de vrouw, inclusief verwikkelingen die uit de personificatie waren voortgekomen. Want de vorige boeken over Provenier worden er altijd weer bijgehaald, als had hij ze zelf geschreven. Zo zou je bijna geneigd zijn te denken dat Erik Provenier gelijk staat aan Geerten Meijsing, maar daar blijf ik voorzichtig mee. Ongetwijfeld mythologiseert Meijsing zijn eigen belevenissen en put hij er schaamteloos uit voor zijn boeken. En ik geloof direct dat hij inderdaad de bommelding heeft verzorgd die in 1996 de uitreiking van de AKO literatuurprijs verstoorde, wat hij Provenier laat doen in Tussen mes en keel, waarin die zijn gang door de gestichten beschrijft en zijn zelfmoordpoging, zonder twijfel ook op waarheden gebaseerd. Want waarom zou je het materiaal niet gebruiken als het er is. Je hoeft toch niet bang te zijn dat je het over jezelf hebt, omdat je het hebt over je hoofdpersoon. En die kun je op elk gewenst tijdstip van jezelf losmaken, als je er klaar mee bent en ergens anders heen wilt, wat in het leven een stuk minder makkelijk gaat dan in de literatuur. Met de werkelijkheid ben je zelf onlosmakelijk verbonden, waardoor die chaotisch en verwarrend wordt. Alles gebeurt door elkaar en het stikt er van de losse eindjes, eindjes die binnen een verhaal keurig kunnen worden verzwegen of stevig en onopvallend aan elkaar geknoopt, alsof het zo hoort. Ik heb me trouwens voordat ik Tussen mes en keel las eerst nog verdiept in een eigenaardig vervolg op de Erwin-trilogie, De ongeschreven leer, een werk waar de schrijver inderdaad zijn verstand aan moet hebben verloren. Het is een cijferroman in 499 bladzijden, 144.000 woorden en 499 voetnoten. Dat alleen al geeft aan met welke overweldigende ambities het boek geschreven is. Meijsing schrijft ongegeneerd grootse literatuur, en daarbij heeft hij natuurlijk lak aan de lezer, die, zoals hij maar al te goed weet, een broertje dood heeft aan al dat moeilijke gedoe. De lezer zal het boek dan ook links op de salontafel hebben laten liggen, maar mij heeft hij met De ongeschreven leer geweldig voor zich ingenomen, want ik houd van dat soort fratsen, alleen al omdat ze uitstralen hoezeer zo'n roman een totaalkunstwerk is, waarvan elk aspect is uitgebalanceerd, een doordachte eenheid. Waarbij ik wel moet aantekenen dat het boek er niet in is geslaagd om op me over te brengen wat het me vertellen moest, waaruit u op uw beurt kunt opmaken dat het boek ook voor mij is mislukt. Maar ik houd van Geerten Meijsing, alleen al omdat hij deze greep naar het ultieme heeft gewaagd en dat hij de tour de force heeft volbracht. Bovendien heb ik me ondanks mijn onbegrip prima vermaakt bij het lezen van het boek. En voor mij is dat toch nog altijd het enige criterium waarmee ik een werk beoordeel. Dat klinkt misschien oppervlakkig, maar u moet weten dat er zeer verschillende manieren zijn waarop men mij vermaken kan. Zo vermaakte ik mij bij Erwin in mijn verveling, omdat het boek nu eenmaal over de verveling gaat, waardoor werkelijkheid en fictie ineens angstaanjagend tegen elkaar aanschurkten. Maar een absolute voorwaarde voor mijn vermaak is dat een boek vermakelijk geschreven is, dat het me niet van het spoor duwt met ongemakkelijke fouten en foutjes. En wat dat betreft ben ik bij Geerten Meijsing nooit aan het verkeerde adres geweest, al kwam ik in zijn laatste boek wel een paar keer de woordgroep 'dat komt omdat' tegen, een constructie die in negentig procent van de gevallen niet 'omdat', maar 'doordat' vereist. Dan moet je maar een alternatief verzinnen, ik ben nu eenmaal de kniesoor die daar over struikelt. Maar verder beschuldig ik hem alleen van een niet minder dan superieure stijl, waarmee hij me ook van De ongeschreven leer heeft laten genieten, of ik er nu iets van leerde of niet. En mijn leven is nog niet ten einde, terwijl juist dat boek met nadruk is genomineerd voor herlezing. Nieuwe ronden, nieuwe en betere kansen, nu ik ouder ben en vruchtbaarder aarde. En ondertussen gaat het leven van Provenier almaar verder, met mij iedere keer weer voor een euro of vijfentwintig op de eerste rij. Ik heb zijn belevenissen met die borderliner gevolgd, waarmee hij zichzelf meer dan uitputte, en met zijn dochter, die ik nog kende uit de tijd dat ze naakt rondliep in de tuin van zijn bouwval nabij Lucca. Provenier is een kennis van me geworden. Ik weet wat hem bezielt en bezig houdt. Ik weet wat hem kan inspireren, waardoor hij van slag raakt. Ik ken hem beter dan menig vriend van vlees en bloed, omdat hij zich altijd helemaal en open aan mij heeft getoond. Provenier is een vriend, die net als ik is verslingerd aan literatuur en filosofie en die me altijd weer kan verrassen met zijn uitgebreide kennis, met zijn passie en met zijn onbezonnenheid. Hij is een vriend waarin ik oprecht ben geïnteresseerd en waar ik dus altijd de tijd voor neem. Geen wonder dus dat ik ook weer het laatste boek van Geerten Meijsing aanschafte, Siciliaanse vespers.
Ik wist niet wat me overkwam. Het leek wel humoristisch wat ik daar las. Ik moest er om lachen, het was vrolijk en gevat. Het was jongens onder elkaar, bepaald even wennen. Is hij gezond geworden op zijn oude dag, vroeg ik me vertwijfeld af, bevroedend dat ik Geertens vrolijkheid geen heel boek uit kon houden. Gelukkig veranderde de toon toen er een vrouw ten tonele verscheen en nam de mengeling van euforie en zwartgalligheid de teugels weer in handen bij het spel van wederzijdse opgeilerij dat daarop volgde. Zo herkende ik weer mijn Provenier en hielden de gebeurtenissen me op het puntje van mijn stoel, meer dan ooit, in de stellige overtuiging van de kwade afloop. De tekenen hadden zich getoond, al wenste Erik Jan die niet als zodanig te interpreteren. Sterker nog, hij zag ze volledig over het hoofd.
Natuurlijk liep het slecht af. Maar het waren niet zozeer de gebeurtenissen die me schokten, die had ik aan zien komen. Het was voornamelijk de doffe taal waarin ze werden beschreven, die deed het met me, de absolute tegenpool van de springerige zinnen in het begin. Het leven was er uit verdwenen en juist daarvan ging mijn hart zowat stilstaan in emotie.
(copyright zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten