“’Weet je: alle gelukkige families lijken min of meer op elkaar, maar elke ongelukkige familie is ongelukkig op zijn eigen wijze,’ zei ik om het citaat van Nabokov weer tot het origineel van Tolstoi terug te brengen”.
Het citaat van Nabokov betreft de beginzin van diens roman Ada or Ardor: A Family Chronicle (kortweg Ada) uit 1969:
“All happy families are more or less dissimilar; all unhappy ones are more or less alike,’ says a great Russian writer in the beginning of a famous novel (Anna Arkadievitch Karenina […]).”
Nabokovs Tolstoi-citaat is inderdaad een bewuste omkering van de beginzin van Anna Karenina (1877): “All happy families resemble one another, each unhappy family is unhappy in its own way”. Omkeringen, spiegelingen en vervormingen in alle soorten en maten zijn schering en inslag in Ada, en de beginzin zet meteen de toon. Een samenvatting van de inhoud zal ik op deze plaats overslaan. Belangrijkste gegeven van de roman: de liefde tussen Van Veen en, naar zal blijken, zijn zuster Ada.
Ada is een vroege liefde van Geerten Meijsing. In ‘De tijd, de namen en de dingen I’ uit 1971 is de roman het op een na favoriete boek van Erwin Garden uit de moderne literatuur: “Niets in de wereldliteratuur, behalve misschien de herinneringen van graaf Tolstoi, kan wedijveren in pure vreugde en Arcadische onschuld met het Ardis-gedeelte van het boek” (Erwins echo, blz. 72) – een letterlijke vertaling van een passage uit een van de laatste pagina’s van Nabokovs roman, die eindigt in zijn eigen blurb. Even verderop wordt, iets minder letterlijk, gealludeerd naar de allerlaatste zin van het boek met daarin een opsomming van een aantal details uit het verhaal, eindigend met “and much, much more”. Bij Joyce & Co wordt dit:
“langzaam uit het geheugen verdwijnende gebaren en hun betekenis, voetstappen van nymfetten in het gras, het hoofd omhoog zodat het haar naar achteren viel, een mond vochtig van de mist of van een kop thee. En nog veel, veel meer” (Erwins echo, blz. 72-73).
De aantrekkingskracht van Ada voor Meijsing, en speciaal voor ‘De tijd, de namen en de dingen’, ligt enerzijds in de driehoeksverhouding van Van en Ada en hun halfzusje Lucette, en anderzijds in de rol van de herinnering. Erwin Garden noemt Van “mijn alter ego” en hij trekt een parallel tussen Nabokovs personages en het trio Erwin, Michael en Martha. In zijn aantekeningen voor het verhaal noemt Meijsing onder het kopje ‘ingrediënten/materialen’ onder andere “Eden: la terre promise Cf. Ada en Van Veen”.
Daarnaast zijn zowel Ada als de andere twee door Erwin genoemde romans (Rayuela van Julio Cortazar en Tunc van Lawrence Durrell) boeken die zich bij uitstek bezighouden met de herinnering, en dan met name met alternatieve wijzen van herinneren en het terughalen van/vormgeven aan het verleden. Dit past bij een andere aantekening, onder het kopje ‘themaas’: “de herinnering à de memory schiet te kort”.
Nabokov en Ada keren terug in Erwin. In het lijstje met driehoeksverhouding op blz. 37 staan ook “Ada en Van en Lucette”; de lijst met lievelingsschrijvers op de volgende pagina bevat “VLADIMIR NABOKOV”. Toch is Erwin Garden niet meer zo complimenteus over Nabokov als enige jaren daarvoor. In het hoofdstuk over de moderne literatuur (in de brede zin des woords) merkt Erwin op: “Over de enige schrijver die nog leefde […] , VLADIMIR NABOKOV, was ik niet zo zeker” (blz. 269). Wel geeft hij toe dat Nabokovs protagonisten hem altijd deden denken
“aan de wereld waarin zich mijn liefde had afgespeeld: langzaam uit het geheugen verdwijnende gebaren en hun betekenis, voetstappen van nymphetten in het gras, het hoofd omhoog zodat het haar naar achteren viel, een mond vochtig van de mist of van een kop thee.”
Na Erwin verdwijnt Ada uit zicht, net als zovele andere literaire voorkeuren van Erwin Garden. Dat er weer naar de Nabokovs roman wordt verwezen in Siciliaanse Vespers is niet verrassend – dat boek is, zoals ik al eerder op dit blog heb betoogd, onder meer een reis door de boekenkast van de schrijver. Intrigerender vond ik een indirecte verwijzing in Dood meisje, die mogelijk laat zien dat Ada nog steeds in Meijsings achterhoofd zit. Het gaat om het hoofdstuk ‘Nachtwegen I’, dat bestaat uit een aantal lezingen, colleges of monologen van Hovenier over dromen en zijn ontsnapping uit Tübingen. Toen ik dit hoofdstuk las was mijn onmiddellijke associatie: Ada, deel 2, hoofdstuk 4.
In dat hoofdstuk houdt Van Veen, zonder dat dit wordt aangegeven of ingeleid, een college over dromen, beginnend met de zin “What are dreams?” Dat het om een college gaat blijkt tegen het einde van het hoofdstuk, als tussen het betoog van Van opmerkingen worden ingevoegd als “(grating sound of horizontal strokes)” en, aan het slot, “(laughter and applause)”. Er zijn geen directe tekstuele overeenkomsten met ‘Nachtwegen I’, maar in beide gevallen gaat het wel om een hoofdstuk waarin de vertelinstantie afwijkt van die in het grootste deel van het boek. Door een vergelijkbaar onderwerp – dromen – krijgt die afwijking in het geval van Meijsing meer nadruk wanneer de lezer Ada kent. Gevolg is dat de gecompliceerde vertelstructuur van Dood meisje als geheel geplaatst wordt naast de gecompliceerde vertelstructuur van Ada, waardoor inzicht in de uitgebreid becommentarieerde en geanalyseerde roman van Nabokov kan helpen bij het doorgronden van de roman van Meijsing. Wellicht een ideetje voor een doctoraalscriptie?
Jack van der Weide
Geen opmerkingen:
Een reactie posten