In De
ongeschreven leer belandt Zelda tijdens haar queeste in het oude schoolhuis
van Ringgenbach, waar haar Oheim Gottlob woont. Ze overnacht in een voormalig
leslokaal dat als rommelkamer en opslagruimte wordt gebruikt en treft daar,
tussen onder meer “driekante tennisraketten” en “dozen vol oude schoenen en
slobkousen”, ook “een heel mooie partij wandelstokken en paraplu’s” aan (blz.
185). Vraag: waarom betreft het hier een
heel mooie partij? Enkele tientallen pagina’s verder keren de wandelstokken
terug, als Gottlob in zijn Platoonse betoog melding maakt van “de mooie partij
wandelstokken die ik ooit op de kop heb weten te tikken” (blz. 154). Hier begon
indertijd heel in de verte een belletje bij mij te rinkelen.
In 2009 verscheen Gekte en sektarisme, onder meer bevattende een eerdere versie van het eerste hoofdstuk van Tussen mes en keel. Kennelijk was ik tijdens het lezen met mijn gedachten elders, want de wandelstokken vielen me aanvankelijk niet op. Totdat een van de beheerders van dit blog mij met de neus op de feiten drukte (waarvoor dank): “Wist je trouwens dat in het alternatieve begin van Tussen mes en keel een tweetal fans optreedt, die op de markt een partijtje wandelstokken op de kop hebben getikt? Is dat niet uit De schat van Scharlaken Rackham?” En inderdaad, in het gesprek tussen Pasquale en Evenhuis meldt laatstgenoemde: “Dan heb je ook nog kans dat je op de rommelmarkt van Brussel een aardige partij wandelstokken op de kop tikt” (blz. 40).
Het gaat hier om het begin van het Kuifje-album Het geheim van de Eenhoorn (1943, Nederlands 1946). Kuifje komt in Brussel op “de voddenmarkt” – of vlooienmarkt, zie Bobbie op het vierde plaatje – de rechercheurs Jansen en Jansens tegen, die “een prachtige partij wandelstokken op de kop getikt hebben”. De markt in kwestie is de (nog steeds bestaande) rommelmarkt op het Vossenplein/Place du Jeu de Balle in de Brusselse Marollen. W.F. Hermans kon hier in de jaren negentig regelmatig worden gesignaleerd op zijn speurtocht naar interessante oude schrijfmachines ter uitbreiding van zijn verzameling. Want Hermans had Plato niet nodig om te weten dat geen schrijfmachine gelijk was aan een andere.
In 2009 verscheen Gekte en sektarisme, onder meer bevattende een eerdere versie van het eerste hoofdstuk van Tussen mes en keel. Kennelijk was ik tijdens het lezen met mijn gedachten elders, want de wandelstokken vielen me aanvankelijk niet op. Totdat een van de beheerders van dit blog mij met de neus op de feiten drukte (waarvoor dank): “Wist je trouwens dat in het alternatieve begin van Tussen mes en keel een tweetal fans optreedt, die op de markt een partijtje wandelstokken op de kop hebben getikt? Is dat niet uit De schat van Scharlaken Rackham?” En inderdaad, in het gesprek tussen Pasquale en Evenhuis meldt laatstgenoemde: “Dan heb je ook nog kans dat je op de rommelmarkt van Brussel een aardige partij wandelstokken op de kop tikt” (blz. 40).
Het gaat hier om het begin van het Kuifje-album Het geheim van de Eenhoorn (1943, Nederlands 1946). Kuifje komt in Brussel op “de voddenmarkt” – of vlooienmarkt, zie Bobbie op het vierde plaatje – de rechercheurs Jansen en Jansens tegen, die “een prachtige partij wandelstokken op de kop getikt hebben”. De markt in kwestie is de (nog steeds bestaande) rommelmarkt op het Vossenplein/Place du Jeu de Balle in de Brusselse Marollen. W.F. Hermans kon hier in de jaren negentig regelmatig worden gesignaleerd op zijn speurtocht naar interessante oude schrijfmachines ter uitbreiding van zijn verzameling. Want Hermans had Plato niet nodig om te weten dat geen schrijfmachine gelijk was aan een andere.
Jack
van der Weide