vrijdag 24 december 2010

HEILIGABEND

Behalve de betreurde Lennaert Nijgh heb ik niemand gekend die zo aan Kerstmis hecht als Geerten Meijsing. Opvallend is dat beide Haarlemse schrijvers een overheersend belang toekennen aan Kerstavond. Voor katholieke Nederlanders is die avond, de avond van de nachtmis, de plechtige en toonzettende opmaat tot Kerstmis, maar in het geval van Nijgh en Meijsing zijn de twee kerstdagen eerder de afterbeat van ‘Heiligabend'. Beide tuigden de kerstboom eerst dan op. Er zijn, naast alle grote verschillen, meer overeenkomsten tussen Meijsing en Nijgh, maar daarover misschien een volgende keer, - alleen dit:  Geerten volgde het doen en laten van de Haarlemse ‘zanger met papier en pen’ altijd oplettend, informeerde altijd even naar hem, en mompelde dan hoofdschuddend iets als: ‘dus die Nijgh...’ waarna er meestal een bittere opmerking volgde over het familiekapitaal dat Nijgh geërfd had na de dood van zijn ouders. Ze hebben ook ooit samen opgetreden, op een benefietconcert waar ik bij betrokken was, en begluurden elkaar toen nieuwsgierig. Geertens hartelijke maar onhandige belangstelling ketste af op Nijghs ongenaakbare verlegenheid.

Wie wil weten hoe Kerstavond in huize Meijsing eraan toeging (en toegaat, de schrijver probeert ongeacht de wisselende omstandigheden altijd iets van het ritueel te behouden), heeft genoeg bronnen tot zijn beschikking. Sinds 2004 schrijft Meijsing jaarlijks een kerstverhaal voor de Avalon Pers te Woubrugge. Deze in stemmig rood uitgegeven, gewatermerkte deeltjes verschijnen in beperkte oplage en zijn soms buitengewoon fraai uitgevoerd; vooral de exclusieve gebonden versies (fluweel en goud op snee) waarvan ik het geluk heb er een te bezitten zijn ware collector’s items. Van de reeks is het meest recente deel Eenden in de vijver (2009) als bron het betrouwbaarst: het is in de ikvorm geschreven en vertelt zonder de plot die ook in deze kleine uitgaven meer of minder dwingend aanwezig is over Meijsings Haarlemse jeugd:

‘Nu ga ik niet over mijn jeugd zeiken, of hoe wij, uitgebreid en plechtig, Kerstmis vierden, want pas op de allerlaatste dag, de vierentwintigste, werd de boom gekocht, de krakkemikkige kerststal met de beeldekens van de vliering gehaald, de voorkamer afgesloten met een laken voor de gesloten schuifdeuren, zodat de engelen ongestoord hun gang konden gaan, terwijl wij allemaal in de keuken aan het werk waren, mijn broer buiten houtblokken kliefde, en mijn vader, reeds in driedelig donker pak maar zonder jasje en met opgestroopte mouwen klaar stond om de eenden te begieten.’ (Eenden in de vijver, p.16)

Welk werk geschiedt daar in de keuken? In Kerstkinderen, de aflevering van 2005, lezen we op pagina 8:

‘.... Want voor mij is Kerstmis, of liever de vooravond met kerstnacht, het op één na mooiste feest van het jaar, en dan word ik dus door de familie opgeëist, de grote familie toen mijn vader nog de stamvader was, of het heel kleine eenoudergezin dat ik vorm met dochter Chiara, die evenzeer erg op Kerstmis is gesteld, al is ze dat doorgaans wat minder op mijn vriendinnen, en dan moet ik derhalve het grootste deel van de middag in de keuken staan, eenden plukken voor de volgende dag, nadat ze al een dag of twee hebben uitgelekt in de douchecel, zo tegen de tweeëntwintigste moet de nek toch eerst zijn omgedraaid en dan afgehakt, amandelen pellen, deeg laten rijzen voor het kerstbrood, de haring-bietensalade toebereiden, koekjes in en uit de oven schuiven, om nog maar te zwijgen van cadeautjes die op het laatste moment nog moeten worden ingepakt, of het dekken van de familietafel met het zilveren bestek en de kristallen glazen van de overgrootouders, scheren en een plechtig pak aantrekken, schoenen nog poetsen, en vroeger werd ik geheel in beslag genomen door de laatste repetities van het jongenskoor, dat doe ik nu allemaal niet meer sinds ik mij zo veel mogelijk aan het kerstfeest probeer te onttrekken. Liefst ben ik de kerstnacht op weg naar het zuiden, dan is het goed rijden en ook op de eerste kerstdag zijn de wegen van de grote landen leeg.’

Die haring-bietensalade kennen we al uit Erwin (pagina 281 en verder); dit recept van Meijsings Duitse moeder werd eerder op dit blog gepubliceerd (Duitse haringsalade, 16 september).
Ook wat de geschenken betreft gaat het er in huize Meijsing op zijn Duits toe. Waar heel Nederland nog Sinterklaas vierde was niet de schoorsteen maar de kerstboom de plek waar Geerten en zijn Geschwister ieder jaar reikhalzend naar uitkeken. Dit was het moment van de jaarlijkse Bescherung:

Bescherung- ik weet daar geen ander woord voor. Daarmee worden de pakjes zelf bedoeld, en het uitdelen ervan.’ (Kerstnacht in de kathedraal, p.78)

Maar groter dan aardse gaven was de hemelse dauw van woord en klank, die maakte Kerstmis in de ogen van de jonge Meijsing tot een feest dat het genieten van eten en drinken verre te boven ging. Vast onderdeel van de muzikale viering van het kerstfeest was het Et incarnatus est uit de Grosze Messe in c moll van Mozart, en dan natuurlijk gezongen door Theresa Stich-Randall, een zangeres voor wie Meijsing een hartstochtelijke liefde koestert, terwijl uw schrijver, opgeleid tot operazanger, nauwelijks van deze Amerikaanse sopraan had gehoord. Op pagina 31 en 32 van Kerstnacht in de kathedraal, een deeltje in de serie Muggen van uitgeverij Gottmer (Haarlem 1999) wijdt Meijsing lyrische woorden aan haar interpretatie van de aria uit het Credo die in zijn ouderlijk huis de feestelijke prelude tot Kerstmis was:

‘Onverdraaglijke momenten van pijn en spanning, oponthoud en herbeginnen, tot uiteindelijk de zin gesloten wordt in een verlossende en blijde kalmte, met zachte instemming van de instrumenten in een slepend slotakkoord. Er is geen twijfel aan: dan weet je dat het Kind geboren is. En wat voor pijn het moet kosten om dit wonder te laten gebeuren. In die muziek hoef je niet te geloven; die is van zichzelf overtuigend genoeg.
Ik kan dat nummer niet meer horen. Een dergelijke ontroering blijve mij liever bespaard.’ 

Na de muziek kwam het woord. Dat was het terrein van vader Meijsing, een overigens stille, erudiete man die Homerus en Simenon las. Her en der in zijn kleinere publicaties herinnert de zoon zich met weemoed hoe de vader voorlas:

‘Op Heilige Avond las hij het kerstverhaal voor, fragmenten uit het Kindeken Jezus in Vlaanderen van Felix Timmermans.’ (Kerstnacht in de kathedraal, p.27)

‘Mijn vader las voor, zo lang ik mij kon herinneren, in de kerstnacht. Hij was nu heel oud, en het ‘boeksken’ in zijn hand beefde zoals er door zijn woorden een beving ging. Die zich voortzette door zijn gehoor van kinderen en kleinkinderen. Ik hield mijn hart vast of hij zijn vertelling zonder staking tot een goed einde zou weten te brengen.’ (idem, p.9)

Deze voorleesbeurt vond plaats ‘in angstige afwachting van het ‘vastenmaal’ van bietensalade met zure haring, kaasplateau na, en voor de liefhebbers panettone van kerstbrood van zuurdesem, traditioneel slecht gerezen en van onder aangebakken.’ (Kerstnacht in de kathedraal, p.9).
Over dat kerstbrood vertelt Meijsing ons een pikant detail in De kerstpijp (Avalon Pers, 2008). Als we er ten minste van uit mogen gaan dat deze anekdote historisch is, maar... wie verzint zoiets?

‘Hij herinnerde zich hoe zijn moeder [....] altijd in de kerstnacht vijf kerstbroden voor de armen uit de kerk mee naar huis genomen had, één voor elk kind, hoewel ze thuis allerminst armlastig waren. Ook destijds waren die kerstbroden reeds oudbakken geweest, hoewel met zo veel hondenvet bereid en verpakt in vele lagen cellofaan, dat de houdbaarheid tot in de eeuwigheid gegarandeerd bleef.’

Muziek, verhalen, cadeaus, zorgvuldig klaargemaakte, bijna rituele gerechten: het kerstfeest bij de familie Meijsing roept een nostalgie wakker naar andere, stijlvollere en meer traditiebewuste tijden. Dat die tijden ook hun minpunten hebben moeten we maar op de koop toe nemen:

‘Kerstmis was strikt een familiefeest. De hele familie kwam dan bijeen in het ouderlijk huis. Alleen de aangetrouwde partners waren welkom; voor losse vriendinnen of homoseksuele partners was er geen plaats.’ (Kerstnacht in de kathedraal, p.22)

Kerstmis is een feest voor de binnenste cirkel. Geen stem uit de buitenwereld mag dit intieme samenzijn verstoren, behalve die van Theresa Stich-Randall. In Kerstkinderen wordt dit kerstgevoel treffend samengevat met een Italiaans spreekwoord:

Natale con i suoi
San Silvestro con chi vuoi


(Kerstmis met je naasten
Oud en Nieuw met wie je wilt)

Tradities worden doorgegeven maar er ontstaan ook nieuwe: ik ken ten minste twee huisgezinnen waarin vanavond, Heilige Avond, het hoorspel dat Geerten samen met ons maakte naar aanleiding van De Kerstpijp, een Dickensiaans en Reviaans verhaal over een aan lager wal geraakte zanger, alle overeenkomsten met de werkelijkheid berusten op toeval, gespeeld zal worden.

Zalig Kerstfeest, Geerten!


Jan-Paul van Spaendonck

2 opmerkingen:

  1. Jack van der Weide24 december 2010 om 10:57

    Voor mij, die wat minder met alle decembertradities heeft, is Noord-, Zuid-Limburgse Amateurmodellen, het Avalondeeltje uit 2006, nog steeds GM's mooiste kerstverhaal. Waar ik het overigens niet met de schrijver eens ben: 'nooit BACHS Weihnachtsoratorium met Kerstmis' (Erwin en Polyhymnia). Dat dan weer juist wel! Jauchzet, frohlocket! Tönet ihr Pauken!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ook "Altijd de vrouw" springt als het ware van Kerstfeest naar Kerstfeest.

    BeantwoordenVerwijderen