zondag 21 november 2010

De hoed en de stoel

Feiten en fictie liggen in Meijsings werk vaak vlak naast elkaar. Ze overlappen elkaar verdraagzaam, spelen landjepik, een steekspel: soms heeft de een de overhand, dan komt de ander terug met een sterke riposte; ze wervelen om elkaar heen en raken in elkaar verstrikt.
Hoe zo’n proces van geschiedschrijving en confabulatie precies in zijn werk gaat ontgaat de lezer doorgaans, tenzij hem de eer te beurt valt ongevraagd aan te treden als figurant. Dan kan hij het historische model vergelijken met het literaire resultaat, en krijgt hij een glimp te zien van wat zich in de letterkeuken zoal afspeelt.
Dat roept soms vragen op.
In Tussen mes en keel brengt Eric Provenier de nacht door in de studeerkamer van zijn zingende vriend Pasquale. Hij moet hevig pissen, maar wil de slapende familie niet storen, en urineert in zijn eigen hoed. De volgende morgen blijkt die poreuzer dan gedacht, want de inhoud ervan heeft bezit genomen van de bekleding van de stoel waarop het hoofddeksel lag. Bij het afscheid vraagt Provenier tussen neus en lippen door of hij de stoel mag lenen. Pasquale stemt niet begrijpend toe.
Een nogal onwaarschijnlijke gang van zaken! Een stoel lenen?? Het is onduidelijk waarom Meijsing hier van de werkelijkheid is afgeweken, want die is in haar eenvoud bruikbaar genoeg, en veel geloofwaardiger. Misschien om een toets van vervreemding aan te brengen?
Zo ging het echt:

Nadat Geerten midden in de nacht asiel had gezocht in mijn bovenhuis begeleidde ik hem via de buitentrap (inderdaad: de kinderen sliepen!) naar mijn “studio” op 4 hoog (eigenlijk een verbouwde zolder). We dronken wat Jack Daniels uit de fles die hij altijd in zijn leren dokterstas meezeulde in die chaotische dagen, hij speelde een flard Rolling Stones op de piano, en nadat hij me gerust had gesteld: hij kon de nacht wel in, ik hoefde me geen zorgen te maken, - liet ik hem alleen.
De volgende morgen verdween hij, na een ontbijt van whisky en espresso, even gejaagd als hij gekomen was, mét dokterstas maar zónder stoel.
Zijn nachtelijke incontinentie bekende hij me pas een paar dagen later, toen we rustig bijeen zaten in zijn Amsterdamse pied-à-terre; hij schaamde zich en bood aan de rekening van de stomerij te betalen.
Maar die aftandse stoel had ik toen al bij het grof vuil gezet.

Jan-Paul van Spaendonck

1 opmerking:

  1. Beste Jan-Paul, maar iedereen die Meijsing persoonlijk kent, weet toch dat hij in zijn rol van verteller - gelukkig - hoogst onbetrouwbaar is, een 'unreliable narrator' zogezegd. Hoe onwaarschijnlijker het beschreven voorval, des te geloofwaardiger het effect op de lezer - aldus moet hij gedacht hebben (wat in dit geval niet zo is). Ik beschouw Provenier altijd als een dommere versie van de Schrijver.

    BeantwoordenVerwijderen