Naar aanleiding van de dood van Keith (Kees) Snel, de compaan van Geerten Meijsing in het collectief Joyce & Co, heb ik de Werkbrieven 1968-1981 weer eens herlezen. Wat een fijn boek is dat toch! Toen het verscheen was ik zelf al 26, dus aanzienlijk ouder dan de jongens die de eerste 30 pagina’s hadden volgeschreven. Hoe herkenbaar waren die eerste brieven: elke alinea een poging om te breken met een conventie, elke tweede zin een experiment. De brief als zelfoverschattend kunstwerk. Oh ja, zo heb ik ze als middelbare scholier ook geschreven, realiseer ik me met een mengsel van schaamte en plezier.
Naast quasi-officiele stukken, zoals schaak- en dam-wedstrijdreglementen en dergelijke, bestaat het boek uit bijdragen van drie vennoten van het collectief. De hoofd-scribenten waren Geerten Meijsing en Keith Snell, maar ook de fotograaf Frans Verpoorten Jr. schreef een aantal vreemde epistels. Zijn bijdragen kwamen het dichtst bij de avontuurlijke escapades van Neal en Jack, met epische verdwijningen van huisdieren, arrestaties en nachten doorgebracht op het politiebureau, en toestanden (“Thoe-standn” zou m’n schoonmoeder met noordelijke tongval zuchten) rond een hele stoet damespersonen.
De brieven van Keith waren veelal te verdelen in twee soorten: uitgebreid, rationeel en enthousiast recapitulerend enerzijds, of onder duizend verontschuldigingen een gemaakte afspraak verzettend anderzijds. Die van Geerten waren meestal wanhopig. Dan weer ging een geplande vakantie niet door omdat Keith vergeten was dat hij geen geld had, dan weer werd een studeer-sessie op de lange baan geschoven omdat Keith een “lichte ongesteldheid” had, wat Geerten tot de meest originele sarcasmen en verwensingen dreef. Hoe gemeend de scheldpartijen ook waren, overduidelijk blijkt uit het boek dat Keith en Geerten intens van elkaar hielden, en ik voelde me toen, en nog steeds eigenlijk, als lezer bevoorrecht deelgenoot daarvan te zijn. Want al deze blague ten spijt, komen de “jongens” tevoorschijn als oprechte, gedreven schrijvers-in-spe, en nog wel zulke die het sterke staaltje daadwerkelijk volbracht hebben. Want de drie dikke delen uit de Erwin-cyclus mogen misschien niet overal even gelijkmatig zijn van kwaliteit, het getuigt van een verbijsterend doorzettingsvermogen dat ze er überhaupt gekomen zijn. Zoals al eerder na het lezen van deze werkbrieven, bekruipt mij ook nu weer de overtuiging dat ikzelf zo spoedig mogelijk moet gaan beginnen aan een kloeke roman. Gelukkig slijt dat met een paar dagen wel weer.
Naast quasi-officiele stukken, zoals schaak- en dam-wedstrijdreglementen en dergelijke, bestaat het boek uit bijdragen van drie vennoten van het collectief. De hoofd-scribenten waren Geerten Meijsing en Keith Snell, maar ook de fotograaf Frans Verpoorten Jr. schreef een aantal vreemde epistels. Zijn bijdragen kwamen het dichtst bij de avontuurlijke escapades van Neal en Jack, met epische verdwijningen van huisdieren, arrestaties en nachten doorgebracht op het politiebureau, en toestanden (“Thoe-standn” zou m’n schoonmoeder met noordelijke tongval zuchten) rond een hele stoet damespersonen.
De brieven van Keith waren veelal te verdelen in twee soorten: uitgebreid, rationeel en enthousiast recapitulerend enerzijds, of onder duizend verontschuldigingen een gemaakte afspraak verzettend anderzijds. Die van Geerten waren meestal wanhopig. Dan weer ging een geplande vakantie niet door omdat Keith vergeten was dat hij geen geld had, dan weer werd een studeer-sessie op de lange baan geschoven omdat Keith een “lichte ongesteldheid” had, wat Geerten tot de meest originele sarcasmen en verwensingen dreef. Hoe gemeend de scheldpartijen ook waren, overduidelijk blijkt uit het boek dat Keith en Geerten intens van elkaar hielden, en ik voelde me toen, en nog steeds eigenlijk, als lezer bevoorrecht deelgenoot daarvan te zijn. Want al deze blague ten spijt, komen de “jongens” tevoorschijn als oprechte, gedreven schrijvers-in-spe, en nog wel zulke die het sterke staaltje daadwerkelijk volbracht hebben. Want de drie dikke delen uit de Erwin-cyclus mogen misschien niet overal even gelijkmatig zijn van kwaliteit, het getuigt van een verbijsterend doorzettingsvermogen dat ze er überhaupt gekomen zijn. Zoals al eerder na het lezen van deze werkbrieven, bekruipt mij ook nu weer de overtuiging dat ikzelf zo spoedig mogelijk moet gaan beginnen aan een kloeke roman. Gelukkig slijt dat met een paar dagen wel weer.
Het eerste deel, Erwin, 5 oktober 1972 ligt klaar om de komende weken herlezen te worden. Dat boek verhaalt onder andere over het leven op school: het Triniteitslyceum in Haarlem, dat in 1986 gesloopt is, en op welke plek nu het Nova-college staat. Door een bizar toeval zal ik daar dit weekend waarschijnlijk wel een keer zijn, want mijn schaakclub houdt er een schaaktoernooi. Dat zou de schaker Keith misschien wel weer aardig gevonden hebben.
Robert-Karl Eksteen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten