‘Dat hoor ik wel vaker.’ Een dikke twintig jaar geleden was ik op Geerten Meijsing afgestapt om me voor te stellen. Ik las zijn werk graag en dat ik klassieke talen had gestudeerd had in de verte ook vast iets te maken met zijn van eruditie bolstaande Erwin-trilogie. Dat hoorde hij wel vaker, was zijn reactie. De setting was niet ideaal. Hij had net in Scheltema aan A.F.Th. van der Heijden het eerste exemplaar van diens Het leven uit een dag overhandigd en er een fles champagne over uitgegoten, een feestelijk gebaar dat in A.F.Th.-kringen echter als krenkend werd gezien. Meijsing stond in zijn eentje tegen een toonbank geleund terwijl de rest van het gezelschap rond A.F.Th. stond en de verschillend gekleurde omslagen van zijn nieuwe roman vergeleek. Meijsing werd gemeden.
Ruim anderhalf jaar later zou mijn debuutroman verschijnen, en dit was mijn eerste les dat het niet verstandig is om je enthousiast over andermans werk te uiten. Dat kun je beter aan het lezerspubliek overlaten. Schrijvers doen liever alsof ze nog nooit een letter van elkaar hebben gelezen. Nog handiger is het om er inderdaad geen letter van te lezen, er zijn immers genoeg mooie boeken op de wereld. Wel ben ik Meijsings werk trouw blijven lezen.
Meijsing is in ons land de schrijver die het dichtst komt bij een cultschrijver. Voor veel schrijvers die in de tweede helft van de jaren tachtig en later debuteerden (ruwweg tussen Vallende ouders en Blauwe maandagen) is Meijsing een voorbeeld geweest. Niet eens in zijn manier van schrijven, maar vooral om de compromisloze manier waarop hij als schrijver in het leven staat. De ambitie straalt van zijn werk, en niet alleen van de esoterische Erwin-trilogie waarmee de schrijver debuteerde, maar ook van De ongeschreven leer, waarin de geheimen van Plato’s filosofie aanleiding geven tot een moord. In vergelijking met die van eruditie uitpuilende werken laat Meijsing zich soms wat wegwerpend uit over romans als Veranderlijk en wisselvallig (‘brutaal en slecht’), Altijd de vrouw en De grachtengordel, die hij als het ware met zijn linkerhand zou hebben geschreven in de hoop er een kassasucces mee te behalen.
Had iedereen maar zo’n linkerhand.
Zo is De grachtengordel vaak afgeschilderd als een rancuneuze sleutelroman waarin Meijsing de schrijverswereld en het boekenvak te kijk zet. Het werd hem niet in dank afgenomen. De grachtengordel gaat over een wereld waar geen artistieke integriteit bestaat en waar alles te koop is. Dat maakt het tot een leuk en waarheidsgetrouw boek, en de rücksichtlose bestsellercultuur van de jaren negentig moest nog komen! Maar je kunt De grachtengordel ook omkeren en dan blijkt het een roman over trouw te zijn. Trouw aan echte vrienden, trouw aan idealen van schoonheid en oprechtheid, belichaamd in de figuur gemodelleerd op Thomas Graftdijk. De grachtengordel lijkt wel een cynisch boek, maar uiteindelijk is het een treurzang om verloren illusies.
Onder het oppervlak schuilt in elke Meijsing-roman zo’n vertoog. Malocchio ziet er uit als een poging van de schrijver om ook een populaire roman te schrijven over het goede leven in Italië. Maar wel beschouwd is Malocchio een ernstig (en ook ironisch) boek over opvoeding, en hoe de schrijver er alles voor over had zijn dochter de beste opvoeding te geven, en hoe hij zich die moeite misschien net zo goed had kunnen besparen.
Meijsing is ook een cultschrijver door de ongegeneerde manier waarop hij zijn eigen leven tot materiaal heeft gemaakt, onder het mom van zijn alter ego Erik Provenier. En toch blijft het doorwrochte fictie. Alleen Gerard Reve heeft ons even grondig in zijn leven laten delen. Wie Meijsings boeken op volgorde zet, ziet een gymnasiast volwassen worden en de middelbare leeftijd bereiken. En die komt met gebreken. Meijsing heeft in vorige romans al verteld over zijn ‘geestelijke en lichamelijke ineenstorting’. Zijn nieuwe roman, Siciliaanse vespers, speelt zich af in een soort postuum bestaan. Zijn ineenstorting ligt achter hem, maar hij zal nooit meer dezelfde worden. Zijn hart is lek, hij moet dagelijks handenvol pillen slikken en zijn seksleven staat op een laag pitje, al laat hij ons wel weten dat hij heel modieus zijn ballen scheert.
Provenier woont in Syracuse op het eiland Ortigia. Het is de laatste, zuidelijkste stad van Europa, en ook een van de oudste steden. Zijn dochter Chiara woont om de hoek, inmiddels 24 jaar oud en voorzien van een lokale verloofde die haar vrijwaart van de attenties van de overige stadsgenoten. Proveniers voornaamste verzetje bestaat eruit dat hij af en toe oude plaatjes mag draaien in een discotheek. Aan deze lichtelijk vegetatieve staat komt het einde wanneer de schrijver bezoek krijgt van een van zijn jeugdliefdes, Elizabeth, alias Lee, alias Wolfje. Dat zijn veel namen voor één vrouw, maar zij schaakt dan ook op veel verschillende borden. Ze is de perfecte combinatie van jongensachtige kameraadschappelijkheid (ze noemt Provenier kamrad) en onuitputtelijke vrouwelijke lust, want ze heeft altijd zin.
Een vrouw van veertig jaar is een zeldzame verschijning in Meijsings werk, al moet er bij worden gezegd dat haar jaren er niet vanaf zijn te zien. Dankzij wat cosmetische chirurgie is er geen rimpeltje te bespeuren en haar twee dochtertjes heeft ze voor de duur van het Siciliaanse avontuur bij haar moeder geparkeerd. Horen we niets meer over. Eigenlijk onderscheidt deze vrouw zich in niets van haar jongere voorgangers. Het belangrijkste voor haar is haar seksuele marktwaarde en de mannen in haar leven, te beginnen met haar vader. De vrouw is een meisje.
Siciliaanse vespers is een ongewone Meijsing. Terwijl zijn romans meestal het sterkst zijn in de eerste helft waarin de psychologie en de Umwelt van de hoofdpersoon wordt opgezet, is in Siciliaanse vespers de expositie wat haastig en achteloos. (Helaas is dit boek ook geen monument van eindredactionele accuratesse, maar daar kan de schrijver weinig aan doen.) Pas wanneer de klok van de plot gaat tikken, komt het verhaal strak in zijn vel te zitten. Van de ene op de andere dag laat Wolfje weten dat ze terug naar Nederland moet, want haar vader ligt op sterven. Provenier zal haar met de auto brengen, en vanaf het moment dat hij een enkeltje koopt voor de pont en Sicilië langzaam maar zeker wegdrijft, krijgt Siciliaanse vespers een diepgang die het tot dan toe had gemist. De rit noordwaarts blijkt alras een vlucht te zijn voor de verschrikking die Sicilië eigenlijk is. Provenier haat de Sicilianen. Ze ‘hebben schijt aan de wet en lappen elke vorm van wellevendheid aan hun laars. Op Sicilië komt niets van de grond. Elk initiatief strandt nog voor de uitwerking ervan begonnen is. Het is terra perduta, de bevolking een razza di perdenti.’
Naarmate ze noordelijker komen worden de mensen vriendelijker en het eten beter. Maar de reis is vooral een tocht door Proveniers verleden. Er is geen plek waar hij niet al eerder is geweest, en dat zijn vaak de mooiste reizen. Het hoogtepunt is het weerzien met het hotel in Bellagio waar Provenier / Meijsing dertig jaar eerder Michael van Mander schreef. Het enige merkwaardige is dat Wolfje nooit mee eet. Tegen de tijd dat er wordt opgediend heeft ze al geen trek meer. Waar leeft die vrouw van? De reis naar het noorden verdiept de intimiteit tussen de twee geliefden, want samen in een auto rijden maakt veel verhalen los.
En ‘s nachts is er telkens weer een nieuw bed dat getuige is van hun seksuele hoogstandjes. Meijsing debuteerde in een tijdperk dat de media en de openbare ruimte nog niet werden overspoeld met seksuele boodschappen. Toentertijd pakte een schrijver nog echt uit met bedscenes, en Meijsing vertelt ons in detail wat er zoal gebeurt: ‘Als een schelp sloot ze de spieren van haar lippen op mijn eikel, verder niet, en trok mij af of ze een champagnekurk voorzichtig wilde uittrekken. Mijn alreeds afgewerkte lid voelde alsof het met een oestermes werd gevild toen ik klaarkwam, het deed flink pijn.’
Daarmee is niet gezegd dat Siciliaanse vespers een ouderwets boek is (behalve ouderwets goed), want het verhaal loopt over van de hedendaagse details. Georganiseerde misdaad is niet alleen actief op Sicilië , maar ook in Nederland, waar wel eens een vastgoedjongen wordt ‘omgelegd’. En Wolfje heeft altijd haar mobiele telefoontje bij de hand. Ze sms’t Provenier al wanneer hij in een andere kamer zit. Ze sms't de hele dag. Uit Christiaan Weijts’ roman Art. 285b weten we al dat je niet kunt bouwen op meisjes die sms’en.
Siciliaanse vespers is in veel opzichten de pendant van De grachtengordel. Ook hier is trouw het centrale begrip, want Provenier zou best de jaren die hem resteren met kamrad Wolfje willen doorbrengen. Voor hem is de lange autorit een soort bezegeling van hun verbond, ook al brengt die hen steeds dichter bij Wolfjes ‘uitgaansvrienden’ en andere concurrenten.
Het is een gelopen race. Siciliaanse vespers speelt zich af in een wereld waar geen oprechte trouw bestaat. Alles is tijdelijk. Provenier is opgelucht als hij de aasgierenmentaliteit van de Sicilianen achter zich kan laten. Maar hij neemt de corrupte lucht met zich mee. Het wemelt in Siciliaanse vespers van de knuffelige roofdieren, van Bolke de Beer tot de prachtige grizzlies die zonder pardon de onderzoeker omleggen die hen jarenlang observeerde. De conclusie wordt meermaals geciteerd: ‘Intiem contact tussen mensen en roofdieren is uitgesloten.' En aan het eind van de roman moeten we vaststellen dat er iets niet klopt aan die stelling. Want mensen zijn ook roofdieren. Wat voor vrouw noemt zichzelf Wolfje?
In een noot achteraf rept Meijsing van ‘dit kleine boek,’ een term waar ook weer een noot bij had gekund, want er is een klassieke traditie om zo te spreken, half kleinerend, half liefkozend, wanneer het werk eenmaal is gedaan. Aanvankelijk lijkt het of Siciliaanse vespers werkelijk ‘brutaal en slecht’ is geschreven, want de schrijver had duidelijk haast om bij het midden te komen, waar het menens wordt. Dat heeft wel iets sympathieks, zeker in een literatuur waar zoveel vlakke en brave boeken zijn van schrijvers die er alleen maar bij willen horen. Siciliaanse vespers laat je weer zien waarom een volwassen mens boeken leest: om te zien wat het leven met ons doet. Een aangrijpende roman.
Herman Stevens
Ruim anderhalf jaar later zou mijn debuutroman verschijnen, en dit was mijn eerste les dat het niet verstandig is om je enthousiast over andermans werk te uiten. Dat kun je beter aan het lezerspubliek overlaten. Schrijvers doen liever alsof ze nog nooit een letter van elkaar hebben gelezen. Nog handiger is het om er inderdaad geen letter van te lezen, er zijn immers genoeg mooie boeken op de wereld. Wel ben ik Meijsings werk trouw blijven lezen.
Meijsing is in ons land de schrijver die het dichtst komt bij een cultschrijver. Voor veel schrijvers die in de tweede helft van de jaren tachtig en later debuteerden (ruwweg tussen Vallende ouders en Blauwe maandagen) is Meijsing een voorbeeld geweest. Niet eens in zijn manier van schrijven, maar vooral om de compromisloze manier waarop hij als schrijver in het leven staat. De ambitie straalt van zijn werk, en niet alleen van de esoterische Erwin-trilogie waarmee de schrijver debuteerde, maar ook van De ongeschreven leer, waarin de geheimen van Plato’s filosofie aanleiding geven tot een moord. In vergelijking met die van eruditie uitpuilende werken laat Meijsing zich soms wat wegwerpend uit over romans als Veranderlijk en wisselvallig (‘brutaal en slecht’), Altijd de vrouw en De grachtengordel, die hij als het ware met zijn linkerhand zou hebben geschreven in de hoop er een kassasucces mee te behalen.
Had iedereen maar zo’n linkerhand.
Zo is De grachtengordel vaak afgeschilderd als een rancuneuze sleutelroman waarin Meijsing de schrijverswereld en het boekenvak te kijk zet. Het werd hem niet in dank afgenomen. De grachtengordel gaat over een wereld waar geen artistieke integriteit bestaat en waar alles te koop is. Dat maakt het tot een leuk en waarheidsgetrouw boek, en de rücksichtlose bestsellercultuur van de jaren negentig moest nog komen! Maar je kunt De grachtengordel ook omkeren en dan blijkt het een roman over trouw te zijn. Trouw aan echte vrienden, trouw aan idealen van schoonheid en oprechtheid, belichaamd in de figuur gemodelleerd op Thomas Graftdijk. De grachtengordel lijkt wel een cynisch boek, maar uiteindelijk is het een treurzang om verloren illusies.
Onder het oppervlak schuilt in elke Meijsing-roman zo’n vertoog. Malocchio ziet er uit als een poging van de schrijver om ook een populaire roman te schrijven over het goede leven in Italië. Maar wel beschouwd is Malocchio een ernstig (en ook ironisch) boek over opvoeding, en hoe de schrijver er alles voor over had zijn dochter de beste opvoeding te geven, en hoe hij zich die moeite misschien net zo goed had kunnen besparen.
Meijsing is ook een cultschrijver door de ongegeneerde manier waarop hij zijn eigen leven tot materiaal heeft gemaakt, onder het mom van zijn alter ego Erik Provenier. En toch blijft het doorwrochte fictie. Alleen Gerard Reve heeft ons even grondig in zijn leven laten delen. Wie Meijsings boeken op volgorde zet, ziet een gymnasiast volwassen worden en de middelbare leeftijd bereiken. En die komt met gebreken. Meijsing heeft in vorige romans al verteld over zijn ‘geestelijke en lichamelijke ineenstorting’. Zijn nieuwe roman, Siciliaanse vespers, speelt zich af in een soort postuum bestaan. Zijn ineenstorting ligt achter hem, maar hij zal nooit meer dezelfde worden. Zijn hart is lek, hij moet dagelijks handenvol pillen slikken en zijn seksleven staat op een laag pitje, al laat hij ons wel weten dat hij heel modieus zijn ballen scheert.
Provenier woont in Syracuse op het eiland Ortigia. Het is de laatste, zuidelijkste stad van Europa, en ook een van de oudste steden. Zijn dochter Chiara woont om de hoek, inmiddels 24 jaar oud en voorzien van een lokale verloofde die haar vrijwaart van de attenties van de overige stadsgenoten. Proveniers voornaamste verzetje bestaat eruit dat hij af en toe oude plaatjes mag draaien in een discotheek. Aan deze lichtelijk vegetatieve staat komt het einde wanneer de schrijver bezoek krijgt van een van zijn jeugdliefdes, Elizabeth, alias Lee, alias Wolfje. Dat zijn veel namen voor één vrouw, maar zij schaakt dan ook op veel verschillende borden. Ze is de perfecte combinatie van jongensachtige kameraadschappelijkheid (ze noemt Provenier kamrad) en onuitputtelijke vrouwelijke lust, want ze heeft altijd zin.
Een vrouw van veertig jaar is een zeldzame verschijning in Meijsings werk, al moet er bij worden gezegd dat haar jaren er niet vanaf zijn te zien. Dankzij wat cosmetische chirurgie is er geen rimpeltje te bespeuren en haar twee dochtertjes heeft ze voor de duur van het Siciliaanse avontuur bij haar moeder geparkeerd. Horen we niets meer over. Eigenlijk onderscheidt deze vrouw zich in niets van haar jongere voorgangers. Het belangrijkste voor haar is haar seksuele marktwaarde en de mannen in haar leven, te beginnen met haar vader. De vrouw is een meisje.
Siciliaanse vespers is een ongewone Meijsing. Terwijl zijn romans meestal het sterkst zijn in de eerste helft waarin de psychologie en de Umwelt van de hoofdpersoon wordt opgezet, is in Siciliaanse vespers de expositie wat haastig en achteloos. (Helaas is dit boek ook geen monument van eindredactionele accuratesse, maar daar kan de schrijver weinig aan doen.) Pas wanneer de klok van de plot gaat tikken, komt het verhaal strak in zijn vel te zitten. Van de ene op de andere dag laat Wolfje weten dat ze terug naar Nederland moet, want haar vader ligt op sterven. Provenier zal haar met de auto brengen, en vanaf het moment dat hij een enkeltje koopt voor de pont en Sicilië langzaam maar zeker wegdrijft, krijgt Siciliaanse vespers een diepgang die het tot dan toe had gemist. De rit noordwaarts blijkt alras een vlucht te zijn voor de verschrikking die Sicilië eigenlijk is. Provenier haat de Sicilianen. Ze ‘hebben schijt aan de wet en lappen elke vorm van wellevendheid aan hun laars. Op Sicilië komt niets van de grond. Elk initiatief strandt nog voor de uitwerking ervan begonnen is. Het is terra perduta, de bevolking een razza di perdenti.’
Naarmate ze noordelijker komen worden de mensen vriendelijker en het eten beter. Maar de reis is vooral een tocht door Proveniers verleden. Er is geen plek waar hij niet al eerder is geweest, en dat zijn vaak de mooiste reizen. Het hoogtepunt is het weerzien met het hotel in Bellagio waar Provenier / Meijsing dertig jaar eerder Michael van Mander schreef. Het enige merkwaardige is dat Wolfje nooit mee eet. Tegen de tijd dat er wordt opgediend heeft ze al geen trek meer. Waar leeft die vrouw van? De reis naar het noorden verdiept de intimiteit tussen de twee geliefden, want samen in een auto rijden maakt veel verhalen los.
En ‘s nachts is er telkens weer een nieuw bed dat getuige is van hun seksuele hoogstandjes. Meijsing debuteerde in een tijdperk dat de media en de openbare ruimte nog niet werden overspoeld met seksuele boodschappen. Toentertijd pakte een schrijver nog echt uit met bedscenes, en Meijsing vertelt ons in detail wat er zoal gebeurt: ‘Als een schelp sloot ze de spieren van haar lippen op mijn eikel, verder niet, en trok mij af of ze een champagnekurk voorzichtig wilde uittrekken. Mijn alreeds afgewerkte lid voelde alsof het met een oestermes werd gevild toen ik klaarkwam, het deed flink pijn.’
Daarmee is niet gezegd dat Siciliaanse vespers een ouderwets boek is (behalve ouderwets goed), want het verhaal loopt over van de hedendaagse details. Georganiseerde misdaad is niet alleen actief op Sicilië , maar ook in Nederland, waar wel eens een vastgoedjongen wordt ‘omgelegd’. En Wolfje heeft altijd haar mobiele telefoontje bij de hand. Ze sms’t Provenier al wanneer hij in een andere kamer zit. Ze sms't de hele dag. Uit Christiaan Weijts’ roman Art. 285b weten we al dat je niet kunt bouwen op meisjes die sms’en.
Siciliaanse vespers is in veel opzichten de pendant van De grachtengordel. Ook hier is trouw het centrale begrip, want Provenier zou best de jaren die hem resteren met kamrad Wolfje willen doorbrengen. Voor hem is de lange autorit een soort bezegeling van hun verbond, ook al brengt die hen steeds dichter bij Wolfjes ‘uitgaansvrienden’ en andere concurrenten.
Het is een gelopen race. Siciliaanse vespers speelt zich af in een wereld waar geen oprechte trouw bestaat. Alles is tijdelijk. Provenier is opgelucht als hij de aasgierenmentaliteit van de Sicilianen achter zich kan laten. Maar hij neemt de corrupte lucht met zich mee. Het wemelt in Siciliaanse vespers van de knuffelige roofdieren, van Bolke de Beer tot de prachtige grizzlies die zonder pardon de onderzoeker omleggen die hen jarenlang observeerde. De conclusie wordt meermaals geciteerd: ‘Intiem contact tussen mensen en roofdieren is uitgesloten.' En aan het eind van de roman moeten we vaststellen dat er iets niet klopt aan die stelling. Want mensen zijn ook roofdieren. Wat voor vrouw noemt zichzelf Wolfje?
In een noot achteraf rept Meijsing van ‘dit kleine boek,’ een term waar ook weer een noot bij had gekund, want er is een klassieke traditie om zo te spreken, half kleinerend, half liefkozend, wanneer het werk eenmaal is gedaan. Aanvankelijk lijkt het of Siciliaanse vespers werkelijk ‘brutaal en slecht’ is geschreven, want de schrijver had duidelijk haast om bij het midden te komen, waar het menens wordt. Dat heeft wel iets sympathieks, zeker in een literatuur waar zoveel vlakke en brave boeken zijn van schrijvers die er alleen maar bij willen horen. Siciliaanse vespers laat je weer zien waarom een volwassen mens boeken leest: om te zien wat het leven met ons doet. Een aangrijpende roman.
Herman Stevens
Geen opmerkingen:
Een reactie posten