Van
Como tot Syracuse. Reis door Italië met de grootste schrijvers en dichters
(2005) las ik toen het uitkwam, naar ik nu moet vaststellen zonder al te veel
aandacht. Moord & Doodslag was
net verschenen, Stukwerk volgde al
weer snel, en dat waren toch boeken die wat meer attentie vergden dan deze “Reis
door de literatuur van Italië van de negende eeuw voor tot de eenentwintigste
eeuw na Christus aan de hand van
fragmenten uit het fonds van Athenaeum – Polak & Van Gennep bijeen gelezen
en bereisd door Geerten Meijsing”. Enigszins gechargeerd: een veredelde
reclamefolder voor Athenaeum – Polak & Van Gennep, althans, zo leek het
destijds.
Ook was ik in 2005, ik beken, nog nauwelijks in Italië geweest, en
dat verhoogde het enthousiasme niet bepaald. Gisteren haalde ik Van Como tot Syracuse weer uit de kast
en was aangenaam verrast, zoals dat heet, door Meijsing inleidende teksten bij elke
reisbestemming. In de inleiding bij Triëst (blz. 47) vielen mij meteen een paar
zaken op die Brouwers’ hierboven aangehaalde woorden in herinnering brachten – zaken
die ook deze tekst van Meijsing tot een onmiskenbaar onderdeel
van zijn oeuvre maken. Het ging om Michelstädter, Joyce en Kuifje.
Allereerst
Michelstädter: “De schaduw van de jonge zelfmoordenaar Carlo Michaelstädter uit
Gorizia hangt over het achterland [van Triëst; JvdW]”. Meijsing schrijft dus
“Michaelstädter”, waarschijnlijk met Michael van Mander in zijn hoofd. Dat
alleen al is de moeite van het opmerken waard. En daarna stok ik meteen: Carlo
Michelstädter (1887-1910), schrijver, dichtere, kunstenaar en filosoof, pleegde
op drieëntwintigjarige leeftijd zelfmoord. Ik ken hem uit andere teksten van
Meijsing, dat weet ik zeker, maar welke?
Dan Joyce: “James Joyce schreef hier
Ulysses en probeerde er een bioscoop
te runnen om in leven te blijven”. Niet helemaal correct – Joyce deed in de
periode dat hij in Triëst woonde inderdaad pogingen om een bioscoop uit te
baten, maar dat was in zijn geboortestad Dublin. Triëst is trots op Joyce. Er
zijn straten naar hem genoemd, er is een
Joyce-wandeling uitgezet, er is een minimaal Joyce-museum (waar je een aardige
dvd over Joyce en Triëst kunt zien en kopen) en er zijn een paar foeilelijke
standbeelden voor de Ierse schrijver opgericht. Meijsings ietwat vileine
opmerking over Joyce, inclusief kleine afwijking van de feiten, past volledig
in zijn houding ten opzichte van zijn voormalige voorbeeld: Joyce is een
jeugdzonde die openlijk gebagatelliseerd wordt, maar die stiekem zijn sporen
nog steeds nalaat. Zie hierover ook mijn stukje van 12 februari 2012 op deze
website.
En tot slot natuurlijk Kuifje: “Misschien
is het beste dat je over de stad kunt zeggen dat er nog restaurants zijn met de
zware Mitteleuropäische Küche waar je
Sauerbraten en Kaisersmarn kunt eten, om nog maar te zwijgen van de
Balkanrestaurants met hun specialiteit: jongehondenbout in Syldavische saus”.
Een letterlijk citaat uit het Kuifje-album De
scepter van Ottocar, dat laatste. Wat moet ik daar nog over zeggen?
Misschien dat het album niet voorkomt in Meijsings lijstje van de zeven beste
Kuifje-albums dat hij in 1999 voor Humo
opstelde (in ‘Virtuele tijdcapsule’, opgenomen in Hang- en sluitwerk), maar dat er wel uit geciteerd en naar verwezen
wordt in onder meer Tussen mes en keel,
Siciliaanse vespers en Literair 2011. Ook viel mijn oog net,
bij het zoeken naar Michelstädter, op het begin van ‘Legendarische beren’ uit
2004, eveneens te vinden in Hang- en
sluitwerk: “Wanneer ik me een voorstelling van Slovenië probeer te maken,
zie ik de plaatjes van Syldavië voor me uit Kuifje”. Welke verwijzing weer
rijmt met een citaat uit Michael van
Mander: “Terwijl de trein (meloenen, kippen en gastarbeiders met
transistorradio’s in de toiletten) door de Kuifjeslanden Syldavië en Bordurië
reed, maakten Erwins gevoelens van onrust en onbehagen plaats voor een
contemplatieve, bijna ernstige stemming ”. Een oeuvre, beslist!