dinsdag 27 september 2011

Boekverslag Geerten Meijsing

Dood meisje

Geschreven door:
Inge (4 vwo)
Datum ingestuurd:
4 november 2006

Onderkant formulier

Eerste reactie van het boek:

Ik heb dit boek bij vergissing gekozen. Mijn moeder zei dat de schrijfster Doeschka Meijsing erg goede boeken had, maar in de bibliotheek lette ik alleen nog maar op de achternaam Meijsing en pakte dus een boek van Geerten Meijsing.
Ik had dus eigenlijk geen verwachtingen voordat ik het boek ging lezen. Er stond namelijk op de achterkant van het boek ook geen samenvatting of introductie van het boek, zoals bij de meeste boeken. Alleen de titel en de foto zeiden me dat het vast een somber boek zou zijn.

Nu ik het boek gelezen heb, is mijn verwachting inderdaad uitgekomen. Het was een erg somber boek! Het boek ontroerde me erg, al was het soms een beetje té dramatisch. Het begin was zo dramatisch, langdradig en saai, dat ik het bijna weggelegd had. Maar nadat ik me door het begin had heengeslagen, werd het een erg aangrijpend en spannend verhaal.

Samenvatting van het boek

Het boek gaat over een professor die een escortmeisje oppikt, haar in huis neemt en zich als een stiefvader en tegelijkertijd minnaar steeds intensiever met haar gaat bemoeien. Ze is een borderliner, iemand met een (bijna altijd) ongeneeslijke geestelijke stoornis, waarbij je periodes hebt waarin je je fantastisch voelt en gelijk daarna hevige depressieaanvallen hebt.
In het begin lijkt Lily een erg aardig meisje, dat vroeger mishandeld is en daardoor soms een tikkeltje vreemd is. Maar al gauw komt Gardenier erachter dat er meer aan de hand is. Er komen dagen waarin ze alleen maar in bed ligt en hem helemaal vernederd, terwijl ze de volgende dag poeslief samen Disney-films kijken. Op een gegeven moment deelt Lily hem mee dat ze naar Duitsland gaat, om stripper te worden. Ze vertrekt en laat een lange tijd niets van zich horen. Na een tijd belt ze hem op dat het niet goed gaat en hij neemt haar weer in huis. Dit gaat een tijd goed, maar toch vertrekt ze dan weer naar Duitsland. Dat gaat nog een tijdje heen en weer, tot Gardenier helemaal op is. Hij lijdt zelf aan een hartziekte en heeft niet lang meer te leven. Zijn enige levensdoel is nog om Lily op het goede pad te brengen. Hij laat haar opnemen in een gesticht waar meerdere Borderliners in een huis leven, maar al gauw slikt Lily tweehonderdnegentig tabletten van een medicijn! Ze ligt een erg lange tijd in coma en de dokters geven haar op. Maar Gardenier wil haar persé nog verzorgen en neemt haar in huis, met apparatuur en al. Na een tijd is hij zelf zo gek geworden, dat hij de stekkers eruit trekt, Lily gaat dood door gebrek aan zuurstof

Thema en motieven

Er zijn twee hoofdthema’s in dit boek te vinden. De eerste is psychische gestoordheid, de tweede de dood. Het escortmeisje is psychisch gestoord, ze lijdt aan borderline. Blz. 150 (‘’Mooier dan hij het zelf had kunnen verzinnen wist zij haar ondoorgrondelijk verdriet onder woorden te brengen: ‘Er huist in mij een heel klein kwetsbaar meisje, achter de kapotte spiegel zo je wilt, afijn, je hebt die foto’s wel gezien, en dat moet ik uit alle macht beschermen met mijn huidige attributen: mijn lief gezichtje en mijn tieten en mijn kut en mijn sociale vaardigheden. Ik speel altijd toneel. Zodat zij zich niet bloot hoeft te geven in de gedwongen rollen die het impresariaat haar oplegt’.’’) In dit stukje uit het boek geeft precies weer hoe Lily is.
Ook de man, Gardenier is niet helemaal goed in zijn hoofd. Hij loopt het hele boek door bij een psychiater, en dat heeft weer te maken met het tweede thema. Hij loopt bij de psychiater, omdat hij bang is voor de dood. Hij heeft in een coma gelegen en sindsdien koestert hij een grote angst voor de dood. Dit uit hij op Lily, die juist erg uitbundig haar leven lijdt. (Met drugs, verkeerde jongens, het escortbureau en erg veel drank.)

Er zijn een aantal motieven in dit boek.
- Verzet tegen de maatschappij. Blz. 106 (‘’Ze weten niet wat ze met me aan moeten. Liever zouden ze mij terugrijden naar buiten of doorkarren naar de achterkant van het Spital, waar de lijken worden gelost. Daar staan familie en begrafenisondernemer ter wachten om de overschotten in ontvangst te nemen. Teraardebestelling of asbestemming, je weet het niet.’’) In dit stukje geeft Meijsing bijv. zijn mening over de zorgzaamheid van ziekenhuizen. Dit komt nog vaker terug in het boek, bijv. wanneer Lily zich in haar pols heeft gesneden en ze bij het ziekenhuis twee uur moeten wachten op verzorging.
- De dood. In het boek komt het motief dood ook vaak terug. Lily’s vader is dood, Gardeniers vrouw is dood, Gardenier kan elk moment sterven, Lily’s levensstijl kan elk moment haar dood betekenen en de ex-schoonvader van Gardenier (waar hij nog contact mee heeft) is er ook heel erg aan toe.
- Seksualiteit. Er worden door het boek heen vaak seksscènes beschreven. Ook liet Gardenier vaak een escortmeisje komen en Lily heeft gewerkt als escortmeisje.

Verwerkingsopdrachten

BESCHRIJVEND
Beschrijf het uiterlijk van enkele belangrijke personen, uitsluitend op basis van de in het verhaal verstrekte gegevens. Citeer dus.

Over Gardenier:
Blz. 10 (‘’Die man uit Deventer beweerde dat hij sinds jaar en dag (wanneer we in de bronnen teruggaan vanaf 1958), bijna dagelijks een eenzaam heerschap had zien dwalen, wiens natuur die van een zwerver was en wiens verschijning – mager, onwerelds, gegroefde en beproefde kop, met eeuwige hoed en wandelstok die zijn stramme voortschrijding scandeerde – volledig paste in de karakteristiek van een provinciestad.’’)
Blz. 11
(‘’Ook had hij, mijn zegsman, geconcludeerd dat de afwerende hardheid die zijn gezicht kenmerkte, niets anders was dan een masker waarachter een gevoelig en gekwetst mens zich verbergt.’’)

Over Lily:
Blz. 25 (‘’Dit meisje was bepaald te klein naar zijn smaak. Ze had geen jas bij zich en droeg over een laag uitgesneden shirtje (minstens cup c) een openhangende blouse in zebrapatroon, een strakke broek. Haar leeftijd was in orde: ze kon amper de bestelde achttien zijn.’’)
Blz. 27 (‘’Ongecoiffeerde Venetiaanse krulletjes tot in haar nek, een stem die klokte als wijn in het glas en toen ze hem aankeek met die winnende blik, weken haar volle lippen gul uiteen in een klaterende lach. Prachtige tanden in een gulzige mond. Perendrups en frambozenjam.’’)
Blz. 147. (‘’In mum van tijd was ze opgemaakt en aangekleed, krijtbleek gezicht, donkerrode lippenstift en een zwarte avondjurk met spaghettibandjes van Tehen.’’)

VERDIEPEND
Kies één persoon uit het boek, die heldhaftige eigenschappen heeft. Noem die eigenschappen en leg uit waarom je dat zo vindt.

Ik heb gekozen voor Gardenier, de man die Lily in huis neemt. Zijn goede eigenschappen zijn: vastberadenheid, geloof in het goede van elk mens, opoffering, en zijn geduld.
Gardenier is ten eerste natuurlijk al erg aardig dat hij gewoon een vreemd meisje in huis neemt, omdat ze nergens anders naar toe kan. Dit zouden sowieso niet veel mannen/vrouwen doen. En elk normaal mens zou met een borderliner als Lily de moed na een tijd al hebben opgegeven, maar Gardenier gaat zelfs naar Duitsland toe om Lily te zoeken! Terwijl ze hem totaal vernederd en verdrietig heeft achtergelaten. Gardenier zelf heeft te horen gekregen dat hij niet lang meer te leven heeft en dat het gevaarlijk is als hij niet rustig aan doet. Maar toch blijft hij zich met Lily bemoeien. Hij laat het gewoon over zich heen komen als Lily hem weer eens aanvalt, of hem bekogeld met het servies.

Eindoordeel:

Ik vond het verhaal dat verteld werd erg goed en aangrijpend. Het begin van dit boek was erg langdradig en niet te volgen, maar als je eenmaal door het begin heen bent gekomen, wordt het verhaal erg mooi en spannend. Het was ook niet echt noodzakelijk om het begin goed te begrijpen, want de rest van het boek stond er een beetje los van. De schrijfstijl van dit boek is ook wel prettig om te lezen, niet te moeilijke woorden of erg lange onbegrijpelijke zinnen. Maar soms is het net iets té dramatisch geschreven, waardoor het verhaal een beetje onwerkelijk wordt. (Terwijl de schrijver beweert dat het echt gebeurd is allemaal.) Blz. 13(‘’Nogmaals wil ik getuigen dat dit een waargebeurd verhaal is, nog voor het is begonnen; en dat het nog niet afgelopen zal zijn als ik klaar ben.’’)

Ik denk dat de schrijver wil laten zien, dat mensen ook wel eens iets voor een ander kunnen doen, in plaats van altijd aan zichzelf te denken. Ook denk ik dat hij wil laten zien hoe moeilijk het leven van een borderliner is en natuurlijk ook voor de omgeving van de borderliner. (Het smijten met het servies, het totaal afkraken van Gardeniers huis, leefstijl en vrienden.) De schrijver van dit boek heeft erg goed neergezet hoe moeilijk het is om met een borderliner te leven en hoe weinig medicijnen helpen om te genezen. Door dit boek krijg je dus onbewust ook veel informatie over de ziekte borderline mee. Ook kun je door middel van dit boek ook begrijpen dat mensen met borderline niet bewust mensen vernederen, pijn doen en veel aandacht nodig hebben.

Wat verder ook wel te waarderen is aan dit boek, is dat Meijsing je eigenlijk een beetje uitdaagt om zelf ook na te denken. Wat zou ik doen in zo’n situatie? Zou ik ook zoveel geduld hebben gehad met Lily? Zou ik haar überhaupt in huis hebben genomen? Ik zou het niet zo gauw weten…. Misschien dat Gardenier zoveel geduld met haar had, omdat hij zelf ook een beetje zo als zij was en dat hij haar daarom goed begreep….

Als ik het een cijfer zou moeten geven, zou ik het boek een 9 geven. Ik ben van plan om wel meer boeken te gaan lezen van deze schrijver!

(Dit boekverslag troffen we aan op http://www.scholieren.com.
Mocht de schrijfster bezwaar hebben tegen plaatsing, verzoeken we haar contact met ons op te nemen.)

woensdag 21 september 2011

CHERUBIJNTJE

"Ik bleef bij de poort van de tuin naar hem staan kijken tot hij was uitgedanst en hijgend, stralend op me afkwam. Hij was een beeld van een jongetje, zag ik nu. Hij had lichtblond krullend haar, vrij lang, en ongelooflijk blauwe ogen. Als hij lachte met zijn kleine melktandjes leek het of hij schaterde. Er hing een zeer licht licht om hem heen alsof God de vrolijkste van zijn cherubijntjes even zonder stempel had uitgeleend."

(Moord, door Doeschka Meijsing, pg. 40)

donderdag 15 september 2011

MEIJSING EN GISSING

Thomas van Grafhorst maakte ons attent op het onderstaande stuk, oorspronkelijk gepubliceerd in The Gissing Journal van januari 1993. De auteur is gepensioneerd docent Engelstalige letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

Geerten Meijsing, a Dutch Gissing Enthusiast

Bouwe Postmus
University of Amsterdam

When the Dutch publishers, Arbeiderspers, in 1989 brought out in their prestigious series of biographical works, Privé-Domein, a new1) translation of Gissing's Private Papers (George Gissing: De Intieme Geschriften van Henry Ryecroft ), 2) the name of its translator was quite familiar to those readers who are trying to keep up with the latest developments in the field of Dutch prose fiction. Geerten Meijsing (b. 1950) is one of Holland's most productive and intriguing young writers. His early work, characterized by a slightly precious style and the conscious adoption of a romantic decadent's pose, was published under the pseudonym of Joyce & Co and his fondness for mystification was later confirmed by the adoption of another pseudonym for his novel Een Meisjesleven (A Girl's Life, 1981), which he published under the (female) name of Eefje Wijnberg.
After winning the prestigious AKO prize for fiction (roughly equivalent to the English Booker Prize) in 1988 for his novel Veranderlijk en Wisselvallig (Changeable and Fickle), his name was recently on everybody's lips again after the publication of his roman à clef, De Grachtengordel 3) (The Ring of Canals, 1992). In De Grachtengordel he gives a penetrating and satirical sketch of the literary scene in Amsterdam, with its in-crowd of publishers, publishers' readers, aspiring and established authors, and the whiff of scandal surrounding its publication has contributed not a little to Meijsing's name becoming a household word in Dutch contemporary writing. His frequently professed identification with Gissing in this novel about the world of pushy authors jockeying for position takes the form of two Gissing quotations he has prefixed to it: “A Trade of the Damned” and “The Art of Fiction has this great ethical importance that it enables one to tell the truth about human beings in a way which is impossible in actual life” (Gissing's Commonplace Book ). From them one thing emerges clearly – Meijsing will be taking the measure of literary Amsterdam with a yardstick borrowed from Gissing. Two particular instances of Meijsing's more incidental allusions in De Grachtengordel to Gissing’s oeuvre must suffice. There is the inversion of the well-known story (Private Papers, Spring XII) of Ryecroft's acquisition of a first edition of Gibbon, which it takes him two long journeys to carry home: “In the last few days he had begun to sort out his books; he had almost broken his back in carrying the heavy, complete edition of his precious Gibbon to the second-hand bookshop at the Leliegracht; twice up and down and half a day wasted for a few quid.” 4) And then there is the more straightforward (but sadly mistaken!) reference in which the protagonist compares himself to “Will Warburton, who voluntarily gave up his brilliant university career when a distant cousin of his started a grocer's shop in the university town.” 5). Surely, Meijsing was thinking of Godwin Peak's uncle setting up Peak's Dining and Refreshment Rooms in Kingsmill in Born in Exile .
The extent to which Meijsing recognizes his own values and experiences in Gissing's may be gauged from the blurb of his translation of The Private Papers : “I have come to identify myself so much with this unhappy man, I understand him so well in all of his fatal decisions and enthusiastic impulses, that I shall continue to be engrossed in the details of his biography.”
More specifically Meijsing acknowledged his debt to Gissing in an interview for the Dutch weekly magazine HP/De Tijd . 6)
After commenting on the relative scarcity of books in Meijsing's Italian home, the interviewer writes: “The few books that are to be found on his shelves Meijsing lovingly calls his books of consolation, like the works of the late nineteenth-century English author George Gissing. He hands me a novel by Gissing: 'This is New Grub Street , the book I had in mind when I was writing De Grachtengordel . Gissing writes about similar literary feuds and he describes the duality between fame and money on the one hand and drudgery and art on the other.'”
Meijsing first revealed himself as a Gissing apologist and enthusiast in a contribution to the Dutch literary monthly Maatstaf in October 1988. 7)
The issue was especially concerned with the theory and practice of the autobiographical genre, and it contained articles on the autobiographies of Franz Grillparzer and Alma Mahler, Paul Léautaud and John Cowper Powys, Oswald Spengler and Benjamin Robert Haydon, Goethe, Gibbon and Gissing. Meijsing's article for the greater part consists of a selection from and translation of Gissing's Diary . 8)
To Meijsing Gissing's life is exemplary – of all the misery, struggles and disappointments of a writer's existence, of the regret about a way of life turned away from social conventions, of the clash between physical desire and the lofty image of the noble love for an intellectual woman – exemplary too, in a positive sense: of his perseverance and endurance, his great erudition and wide-ranging interests, his restless movements, and above all his keen sense of perception and his cynical phrasing. Meijsing characterizes the Diary as consisting largely of factual, a-literary entries about the weather, the various complaints that Gissing the hypochondriac suffered from, the progress of his work, the food he ate or rather how it did or did not agree with him, his visitors, the letters he received and the books he read. Meijsing is struck by the fact that Gissing rarely failed to mention the price of anything and usually complained that it was too high.
He is disappointed in his hopes of finding details about Gissing's sexual life and concludes sadly that we are still forced to speculate about the precise nature of Gissing's relationships with Mrs. Williams, Miss Curtis, Edith Sichel and Connie Ash. He comments on the discrepancy between the passionate love letters to Gabrielle Fleury and the minimal reflection of the affair in the Diary. Also he makes a stylistic comparison between Gissing's diary entries on his journeys to Italy and Greece and his travel-book By the Ionian Sea, and argues that the stylistic terseness of the Diary contrasts strikingly with the emotional intensity found in, eg, the final sentence of By the Ionian Sea. Perhaps we should not be surprised that Meijsing, a (born?) Dutch exile in Italy, regards the accounts of Gissing's travels in Greece and Italy as “the unquestioned pinnacles of his Diary.”
Towards the end of the HP/De Tijd interview Meijsing formulates what amounts to a literary manifesto: “With me literature comes first. Should anyone call me to account, I need not feel ashamed at any rate of my artistic conscience. Loyalty to friends or to art, whoever cannot keep these apart, confuses two different sets of values. You may say tell your friends straight to their face, but that is not the way it works for a writer. He must look at the world without scruples and use anything, however miserable, as material for his art. It is a dreadful observation, but ultimately I put the pact with art over the pact with my friends. I may end up in utter loneliness, completely abandoned by wife and friends ... that will be the price I may have to pay.
In any case nobody could accuse me of indolence.” How those sentiments remind one of Gissing's as expressed in a letter to Algernon: “When I am able to summon any enthusiasm at
all, it is only for Art. – How I laughed the other day on recalling your amazement at my theories of Art for Art's sake! Well, I cannot get beyond it. Human life has little interest to me – on the whole – save as material for artistic presentation. I can get savage over social iniquities, but even then my rage at once takes the direction of planning revenge in artistic work.” 9)
Despite a provocative (only half facetious?) definition of authorship, which may reveal more of his own than of Gissing's views on the subject – quite alien as it is to Gissing's world – (“Don't forget that a genuine writer would never use public transport”), one feels that the Dutch should be grateful to Meijsing for proving himself the ideal Gissing reader and mediator of Gissing's ideals and values that have been unfashionable for too long.



1.    The first Dutch translation appeared in 1920: Uit de Nagelaten Papieren van Henry Ryecroft,    translated by A. Gorter-De Waard (Arnhem: Van Loghum, Slaterus & Visser, 1920).
2.    George Gissing: De Intieme Geschriften van Henry Ryecroft, vertaald en van een nawoord voorzien door Geerten Meijsing (Amsterdam: Arbeiderspers, 1989).
3.    Geerten Meijsing, De Grachtengordel (Amsterdam: Arbeiderspers, 1992).
4.    De Grachtengordel ; p. 126.
5.    De Grachtengordel , p. 65.
6.    Ad Fransen, Onder de Gordel,” HP/De Tijd , 21 August 1992, pp. 38-43.
7.    Geerten Meijsing, “De Dagboeken van George Gissing,” Maatstaf , September-October 1988, pp. 129-41.
8.    London and the Life of Literature in Late Victorian England: The Diary of George Gissing,           Novelist, ed. Pierre Coustillas (Lewisburg: Bucknell University Press, 1978).
9.    Letter of 12 June 1884, The Collected Letters of George Gissing, vol. II, 1881-1885, edited by Paul F. Mattheisen, Arthur C. Young and Pierre Coustillas (Athens, Ohio: Ohio University Press, 1991),      pp.  223-24.

woensdag 7 september 2011

DROMEN & DEMONEN

Op een oude webpagina van uitgeverij Luitingh Fantasy troffen we, verdwaald tussen foto's van bebaarde, pijprokende auteurs en titels waarin veel elfen, orcs en magische zwaarden figureren, de volgende biografie aan. Als kopje simpelweg 'Geerten Meijsing', gevolgd door data en plaatsen, maar wij vonden de naam van de site fraai en passend genoeg om als titel dienst te doen. Het stuk is niet ondertekend.



Geerten Meijsing is de schrijver van een oeuvre waar critici een beetje radeloos van worden. De ene keer vinden ze zijn werk prachtig en diepzinnig (en geven ze hem de AKO-prijs), de andere keer keren ze zich mokkend van de "smeuïge amourettes" af. Meijsing houdt zich ondertussen voornamelijk bezig met schrijven (en overleven) in Frankrijk en Italië.

Geerten Meijsing wordt in 1950 geboren in Eindhoven, hij is het broertje van Doeschka Meijsing (1947). Het welgestelde, kunstminnende gezin verhuist al snel naar Haarlem, waar de vroegwijze Geerten zich vooral terugtrekt in de huiselijke sfeer. De lagere school betekende vooral verveling en ergernis. "Mijn ouders hadden me al lang zelf leren lezen en schrijven, met als gevolg dat sommige leraren me hun boodschappen lieten doen," vertelt Meijsing in een interview met De Standaard. De beste educatie krijgt Meijsing thuis, waar zijn moeder urenlang voorleest aan het hele gezin, "zelfs toen ik al in de twintig was en na maanden zwerven weer even thuis."

Op de middelbare school leest hij op aanraden van een oudere vioolleraar boeken van James Joyce en Gustave Flaubert, wordt lid van een Joyce-kring en begint met vriend Kees Snel (Keith Snell) verhalen te schrijven onder het pseudoniem 'Joyce & Co'. "We hadden een hoogdravende poëtica geschreven die Nova Decadentia heette en die tot onze stomme verbazing aanvaard werd door De Gids, met onze foto erbij zelfs." Het zou de aanloop vormen voor het echte werk: een trilogie die begint met de roman Erwin, die in 1975 werd gepubliceerd. Erwin is - net als de twee andere delen van de trilogie, Michael van Mander (1979) en Cecilia (1986) - een ambitieuze roman waarin de ideeën uit de Nova Decadentia tot volle wasdom komen. De thematiek is vanaf dat moment bepaald: schoonheid, liefde en schrijven - de driepoot, waar ook Meijsings latere boeken op zullen rusten. Interessant, maar maniëristisch, zo zullen de meeste critici de trilogie bestempelen. In het boek laat Meijsing weliswaar zien hoe goed hij het schrijven beheerst en hoe erudiet hij is, maar aangrijpende literatuur levert het nauwelijks op, volgens hen. Het blijkt een botsing van opvattingen die nog lang zal naklinken: literatuur als afbeelding versus verbetering van de werkelijkheid.

In 1977 verhuist Meijsing naar Italië, ziek als hij is van het Nederlandse culturele en fysieke klimaat. "Ik heb altijd wel geweten dat mijn toekomst niet in dit spuuglelijke land kon liggen. Hier is alles koud, lelijk en onvriendelijk." Hij verblijft twee jaar in een klein hotel in Belagio, en verhuist dan naar Lucca. "Het leven was daar niet makkelijk, maar dat was net leuk. De kachel rookte mijn huisje gitzwart en ik moest in de winter zelf het hout gaan sprokkelen. Toch verkies ik zo'n monnikenbestaan boven het gemakkelijke leven in een stad als Amsterdam." In de jaren tachtig zet hij de activiteiten van Joyce & Co voornamelijk onder eigen vlag voort en publiceert hij novelles en brieven. De grote doorbraak komt als hij in 1987 onder eigen naam de roman Veranderlijk en wisselvallig publiceert, die in 1991 een literaire tegenhanger zal krijgen in de vorm van Altijd de vrouw.

Voor Veranderlijk en wisselvallig krijgt Meijsing prompt de Ako Literatuurprijs. Eerder wist hij de literaire wereld flink te stangen met Een meisjesleven (1981) dat onder het pseudoniem Eefje Wijnberg wordt gepubliceerd en een commercieel succes blijkt.
In de jaren negentig zet hij deze lijn door met romans als Altijd de vrouw (1991) en zijn sarcastische sleutelroman over de Nederlandse schrijverswereld, De grachtengordel (1992). Hij werkt voort aan zijn magnum opus, De ongeschreven leer dat in 1995 uitkomt, maar dat door de kritiek wordt gekraakt. Meijsing valt in een zwart gat, raakt depressief en krijgt hartklachten. Ook doet hij een zelfmoordpoging. "Als je eenmaal die Medusakop hebt gezien, blijf je die met je meedragen. Ik heb wel een dieper en zwarter inzicht gekregen, ben behoorlijk laconiek geworden. Je moet je idealen opgeven." De roman Tussen mes en keel (1997) beschrijft deze woelige periode in zijn leven. Voor deze roman krijgt Meijsing in 1998 de Gouden Uil. Niet dat hij veel met prijzen op heeft overigens, hij heeft ze ooit "een belachelijk soort schouderklopje" genoemd. Maar ook die kunnen soms weldadig aanvoelen.

De kritiek is sowieso zeer wisselend geweest: zijn eerste boeken werden nog welwillend besproken, later werden de recensenten veel kritischer, zelfs toen Meijsing de AKO-literatuurprijs en de Gouden Uil had gekregen. Arjan Peters in de Volkskrant: "Op welhaast slinkse wijze heeft hij zich een publiek verworven, dat bijvoorbeeld warm liep voor de nuchtere Hollandse liefdesverhalen in Veranderlijk en wisselvallig (1987), waarna de schrijver met de hooggestemde tegenhanger van de 'tweedekker' op de proppen kwam: Altijd de vrouw (1991). Al liet hij merken dat hij de hand niet omdraaide voor het opdissen van een reeks smeuïge amourettes, we moesten goed begrijpen dat die in zijn oeuvre alleen een plaats kon krijgen, mits er die 'ethische pendant' op volgde."

Ook de roman Dood meisje uit 2000 werd zeer wisselend besproken. Menno Schenke noemde het boek in het Algemeen Dagblad een boek dat je meerdere keren kunt lezen. "Dood meisje is een bijna satirische, scherp geschreven roman over een hoogleraar van begin 60 die door zijn liefde en lustgevoelens voor het meisje Lily zo wordt geobsedeerd, dat dat hun beider ondergang wordt." Arjan Peters was in de Volkskrant echter veel minder positief: "Een oud boek in een hedendaags jasje. De terzijdes zijn leuk, maar voortdurend blijft bij de lezer het verlangen naar een bevlogen 'ethische' wending knagen."
 
Meijsing is een auteur die explosief schrijft: na een lange incubatietijd wordt het boek vrijwel in een ruk op het papier gezet. "Ik schrijf met allerlei elixers en krachtopwekkende middelen omdat ik dag en nacht doorga," zegt hij in De Morgen. "Als ik begin te schrijven, moet het eruit. Die toestand van slapeloosheid is erg ongezond, maar weldadig voor het schrijven. Je wordt high, je kan gedachtesprongen maken, je krijgt inzichten. Ik zie het boek helemaal in mijn hoofd tot in elke zin. Ik weet precies op welke plaats ik welk woord wil hebben of waar het weg moet." Meijsing woont inmiddels in Zuid-Frankrijk, hoopt nog altijd naar Italië terug te keren, maar blijft verbonden aan zijn geboorteland via de taal. "Het is een mooie, gecompliceerde en handzame taal. Het kan mooi klinken: het ritme, de klank, met versnellingen en vertragingen. Het leest ook mooi voor. Eigenlijk ben ik met taal getrouwd."

woensdag 31 augustus 2011

IN TAAL DOET HIJ HET

Armas y Letras bestaat nu ruim een jaar. De eerste tijd hadden we niet te klagen over het aanbod van kopij, maar de laatste maanden is het steeds moeilijker geworden om elke week met een substantiële bijdrage te komen. Vaak hebben we genoegen moeten nemen met het plaatsen van een foto met onderschrift. Ook leuk, maar niet wat ons voor ogen stond toen we met dit weblog begonnen: een verzamelpunt van serieuze studies over het werk van Geerten Meijsing en Joyce & Co., een forum van liefhebbers, moest Armas y Letras zijn. We lossen deze impasse voorlopig op door het over een iets andere boeg te gooien. De komende tijd publiceren we op deze plaats stukken die her en der op het internet te vinden zijn. Op die manier willen we informatie die anders misschien ongelezen blijft voor u beschikbaar maken.  Ondertussen hopen we natuurlijk dat u, wie weet aangestoken door het vaak persoonlijke karakter van deze op het web bijeengelezen stukken, ertoe aangezet wordt om ook zelf uw affiniteit met het oeuvre van Meijsing te verwoorden. Uw bijdrage is meer dan ooit welkom!
We starten dit nieuwe seizoen met een tekst van Sander van der Meijs, van beroep ICT-tekstredacteur. Van zijn website www.ranselrazer.nl is de volgende appreciatie afkomstig:

IN TAAL DOET HIJ HET

door Sander van der Meijs 

Jaren geleden kreeg ik van mijn moeder Geerten Meijsings De grachtengordel cadeau, het enige boek van hem dat ik ineens niet meer blijk te bezitten. Daarbij reken ik overigens bewust buiten de dubbelroman die hij samen met zijn zus geschreven heeft, want Doeschka heeft op mij nooit enige aantrekkingskracht uitgeoefend. De grachtengordel gaat over de schrijversscene in Amsterdam, dat weet ik nog, maar verder kan ik mij er weinig tot niets van herinneren, al weet ik mij tegenwoordig wel levendig in te beelden dat Amsterdam slecht samengaat met Meijsings hoofdpersoon, Erik Provenier. Die kan zich onmogelijk thuis hebben gevoeld tussen mensen die de compromissen zoeken waarmee ze in het gevlei kunnen komen van de massa. Provenier heeft niets te maken of te breken bij De wereld draait door, om maar eens een actueel anachronisme te gebruiken.

Na De grachtengordel kwam voor mij Veranderlijk en wisselvallig, een boek dat me verraste en waarvan ik mij nog wel degelijk iets herinner, hoe het glas van een autoruit ineens brak, zonder dat het aan diggelen ging, waardoor de bestuurder het zicht op de Italiaanse brug waarop hij reed volkomen verloor. En ik weet dat het over vrouwen ging, tenminste, over de veelslachtige houding die Provenier heeft ten opzichte van die onbegrijpelijke wezens. En daarmee heb ik de twee grootste thema's in het werk van Geerten Meijsing te pakken, vrouwen en literatuur, als je de Citroën DS tenminste buiten beschouwing laat, wat ik toch maar doe, aangezien ik, hoewel ik de snoek prachtig vind, hoegenaamd niets van auto's weet.

Met deze twee boeken achter mijn kiezen was ik voor mijn leven gefascineerd door Geerten Meijsing. Ik ben op zoek gegaan naar zijn vroege werk. Erwin kwam ik gelukkig al snel tegen in een antiquariaat, een boek dat ik dapper en in opperste verveling heb uitgelezen, een verveling die ik iedere keer weer opzocht en waar ik niet van los kon komen. De andere twee delen van zijn trilogie waren minder makkelijk te krijgen. Vooral naar Cecilia heb ik lang moeten zoeken, maar ondertussen vertoonde Provenier zich andermaal aan mij als minnaar, in Altijd de vrouw en later in Een meisjesleven, dat ik gelukkig heb bemachtigd in een eerste druk, waarin Eefje Wijnberg nog wordt aangeprezen als 'dé ontdekking van tien jaar vrouwenliteratuur'. De eerste zin zegt het eigenlijk al: “Ik ben geen schrijfster.” Het zou me niet verbazen als Provenier me van tevoren al verklapt had dat hij dat boek onder haar naam geschreven heeft, in Altijd de vrouw, inclusief verwikkelingen die uit de personificatie waren voortgekomen. Want de vorige boeken over Provenier worden er altijd weer bijgehaald, als had hij ze zelf geschreven. Zo zou je bijna geneigd zijn te denken dat Erik Provenier gelijk staat aan Geerten Meijsing, maar daar blijf ik voorzichtig mee. Ongetwijfeld mythologiseert Meijsing zijn eigen belevenissen en put hij er schaamteloos uit voor zijn boeken. En ik geloof direct dat hij inderdaad de bommelding heeft verzorgd die in 1996 de uitreiking van de AKO literatuurprijs verstoorde, wat hij Provenier laat doen in Tussen mes en keel, waarin die zijn gang door de gestichten beschrijft en zijn zelfmoordpoging, zonder twijfel ook op waarheden gebaseerd. Want waarom zou je het materiaal niet gebruiken als het er is. Je hoeft toch niet bang te zijn dat je het over jezelf hebt, omdat je het hebt over je hoofdpersoon. En die kun je op elk gewenst tijdstip van jezelf losmaken, als je er klaar mee bent en ergens anders heen wilt, wat in het leven een stuk minder makkelijk gaat dan in de literatuur. Met de werkelijkheid ben je zelf onlosmakelijk verbonden, waardoor die chaotisch en verwarrend wordt. Alles gebeurt door elkaar en het stikt er van de losse eindjes, eindjes die binnen een verhaal keurig kunnen worden verzwegen of stevig en onopvallend aan elkaar geknoopt, alsof het zo hoort. Ik heb me trouwens voordat ik Tussen mes en keel las eerst nog verdiept in een eigenaardig vervolg op de Erwin-trilogie, De ongeschreven leer, een werk waar de schrijver inderdaad zijn verstand aan moet hebben verloren. Het is een cijferroman in 499 bladzijden, 144.000 woorden en 499 voetnoten. Dat alleen al geeft aan met welke overweldigende ambities het boek geschreven is. Meijsing schrijft ongegeneerd grootse literatuur, en daarbij heeft hij natuurlijk lak aan de lezer, die, zoals hij maar al te goed weet, een broertje dood heeft aan al dat moeilijke gedoe. De lezer zal het boek dan ook links op de salontafel hebben laten liggen, maar mij heeft hij met De ongeschreven leer geweldig voor zich ingenomen, want ik houd van dat soort fratsen, alleen al omdat ze uitstralen hoezeer zo'n roman een totaalkunstwerk is, waarvan elk aspect is uitgebalanceerd, een doordachte eenheid. Waarbij ik wel moet aantekenen dat het boek er niet in is geslaagd om op me over te brengen wat het me vertellen moest, waaruit u op uw beurt kunt opmaken dat het boek ook voor mij is mislukt. Maar ik houd van Geerten Meijsing, alleen al omdat hij deze greep naar het ultieme heeft gewaagd en dat hij de tour de force heeft volbracht. Bovendien heb ik me ondanks mijn onbegrip prima vermaakt bij het lezen van het boek. En voor mij is dat toch nog altijd het enige criterium waarmee ik een werk beoordeel. Dat klinkt misschien oppervlakkig, maar u moet weten dat er zeer verschillende manieren zijn waarop men mij vermaken kan. Zo vermaakte ik mij bij Erwin in mijn verveling, omdat het boek nu eenmaal over de verveling gaat, waardoor werkelijkheid en fictie ineens angstaanjagend tegen elkaar aanschurkten. Maar een absolute voorwaarde voor mijn vermaak is dat een boek vermakelijk geschreven is, dat het me niet van het spoor duwt met ongemakkelijke fouten en foutjes. En wat dat betreft ben ik bij Geerten Meijsing nooit aan het verkeerde adres geweest, al kwam ik in zijn laatste boek wel een paar keer de woordgroep 'dat komt omdat' tegen, een constructie die in negentig procent van de gevallen niet 'omdat', maar 'doordat' vereist. Dan moet je maar een alternatief verzinnen, ik ben nu eenmaal de kniesoor die daar over struikelt. Maar verder beschuldig ik hem alleen van een niet minder dan superieure stijl, waarmee hij me ook van De ongeschreven leer heeft laten genieten, of ik er nu iets van leerde of niet. En mijn leven is nog niet ten einde, terwijl juist dat boek met nadruk is genomineerd voor herlezing. Nieuwe ronden, nieuwe en betere kansen, nu ik ouder ben en vruchtbaarder aarde. En ondertussen gaat het leven van Provenier almaar verder, met mij iedere keer weer voor een euro of vijfentwintig op de eerste rij. Ik heb zijn belevenissen met die borderliner gevolgd, waarmee hij zichzelf meer dan uitputte, en met zijn dochter, die ik nog kende uit de tijd dat ze naakt rondliep in de tuin van zijn bouwval nabij Lucca. Provenier is een kennis van me geworden. Ik weet wat hem bezielt en bezig houdt. Ik weet wat hem kan inspireren, waardoor hij van slag raakt. Ik ken hem beter dan menig vriend van vlees en bloed, omdat hij zich altijd helemaal en open aan mij heeft getoond. Provenier is een vriend, die net als ik is verslingerd aan literatuur en filosofie en die me altijd weer kan verrassen met zijn uitgebreide kennis, met zijn passie en met zijn onbezonnenheid. Hij is een vriend waarin ik oprecht ben geïnteresseerd en waar ik dus altijd de tijd voor neem. Geen wonder dus dat ik ook weer het laatste boek van Geerten Meijsing aanschafte, Siciliaanse vespers.

Ik wist niet wat me overkwam. Het leek wel humoristisch wat ik daar las. Ik moest er om lachen, het was vrolijk en gevat. Het was jongens onder elkaar, bepaald even wennen. Is hij gezond geworden op zijn oude dag, vroeg ik me vertwijfeld af, bevroedend dat ik Geertens vrolijkheid geen heel boek uit kon houden. Gelukkig veranderde de toon toen er een vrouw ten tonele verscheen en nam de mengeling van euforie en zwartgalligheid de teugels weer in handen bij het spel van wederzijdse opgeilerij dat daarop volgde. Zo herkende ik weer mijn Provenier en hielden de gebeurtenissen me op het puntje van mijn stoel, meer dan ooit, in de stellige overtuiging van de kwade afloop. De tekenen hadden zich getoond, al wenste Erik Jan die niet als zodanig te interpreteren. Sterker nog, hij zag ze volledig over het hoofd.

Natuurlijk liep het slecht af. Maar het waren niet zozeer de gebeurtenissen die me schokten, die had ik aan zien komen. Het was voornamelijk de doffe taal waarin ze werden beschreven, die deed het met me, de absolute tegenpool van de springerige zinnen in het begin. Het leven was er uit verdwenen en juist daarvan ging mijn hart zowat stilstaan in emotie.

(copyright zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/)

donderdag 11 augustus 2011

Bibliografie Eefje Wijnberg

Na bibliografieën van Joyce & Co en Geerten Meijsing moet ook nog de kleine lacune worden gevuld van het werk dat Meijsing onder het pseudoniem ‘Eefje Wijnberg’ publiceerde. De bibliografie van het primaire werk was snel samengesteld, die van het secundaire werk is een aanzet. Aanvullingen zijn meer dan welkom!

Primair (geannoteerd)

·         Een meisjesleven, Amsterdam (De Arbeiderspers) 1981.

Roman. Op de voorkant van het boek is een afbeelding te zien van Recling figure van de Amerikaanse kunstenaar Edwin Dorris (1919). Van hem werd in februari 1981 een portfolio opgenomen in Maatstaf (eveneens uitgegeven door De Arbeiderspers) met onder meer een foto van hetzelfde werk. Het betreft overigens geen afbeelding van een foto maar van een olieverfpaneel (36,5 x 44 cm). Op de achterkant van het boek staat een foto van Hetty van den Berg, de toenmalige partner van Geerten Meijsing, die model stond voor het personage Eefje Wijnberg. De foto is gemaakt door Claudio Meister, een pseudoniem van Frans Verpoorten jr. Hoewel de ware identiteit van de schrijver in 1981 al vrij snel bekend was, vermeldt Wim Hazeu nog in 1987 in Het literair pseudoniemen boek ‘Hetty van den Berg’ als auteur achter het pseudoniem. In 1990 verscheen een tweede druk van de roman onder de auteursnaam Geerten Meijsing, met diens foto op de achterkant. In de tweede druk (op dunner papier) ontbreekt de opdracht ‘Voor mijn dochter’ en de tekst op de eerste pagina die het boek aanprijst als ‘dé ontdekking […] van tien jaar vrouwenliteratuur’, ‘een feministische roman van de eerste orde’ en ‘de generatieroman van de bewogen jaren zestig en zeventig die nog altijd niet geschreven was’. Door de toevoeging van een voorwoord is de paginering van beide drukken gelijk.

·         ‘Het fenomeen van de bassist’. In: Martin Ros (red.), Rose verhalen, Amsterdam (De Arbeiderspers) 1981 (blz. 215-232).

Verhaal. Meijsing aan Kees Snel op 2 mei 1981 over de bundel waarin deze tekst verscheen: “Het boek ziet er niet mooi uit, en de verhalen zijn zonder uitzondering allemaal erg slecht, zodat het niet moeilijk is de onze te laten glanzen” (Werkbrieven 1968-1981, blz. 164). “De onze” is een bewust meervoud: in dezelfde bundel verscheen ook ‘Confessioni di un malandrino’, een verhaal onder de auteursnaam Joyce & Co. Herdrukt: Geerten Meijsing, Valse liefde (Flanorreeks 49), Nijmegen (Flanor) 2002, blz. 26-37. In de herdruk is de oorspronkelijke opdracht ‘(voor R.)’ weggelaten en is het verhaal ‘waar mogelijk verbeterd’.

Secundair

·         NN, ‘Eefje Wijnberg 1, 2, 3’. In: Vrij Nederland, 11 april 1981.
·         NN, ‘Eefje Wijnberg Smit van den Berg’. In: Vrij Nederland, 18 april 1981.
·         NN, ‘Eefje Wijnberg’. In: Vrij Nederland, 25 april 1981.
·         NN, ‘Vreemde speculaties rond schrijfster Eefje Wijnberg’. In: Amersfoortse Courant, 7 april 1981.
·         Henk de Mari, ‘Een meisjesleven’. In: De Telegraaf, 11 april 1981.
·         Geerten Meijsing, ‘Een oprechte pose. Over Eefje Wijnberg, Een meisjesleven’. In: Partner, 1982.
·         Geerten Meijsing, ‘Woord vooraf’. In: Geerten Meijsing, Een meisjesleven, Amsterdam (De Arbeiderspers) 1990, blz. 5-6.
·         Eddy Mielen, ‘Ook narigheid heeft zijn grenzen. Eefje Wijnberg vertelt haar meisjesleven’. In: Vrij Nederland (boekenbijlage), 28 maart 1981.
·         Wam de Moor, ‘Wanneer mogen we van een literair debuut iets verwachten?’. In: De Tijd, 22 mei 1981.
·         M. Sanders, ‘Zinloos wijdlopig meisjesleven’. In: Het Parool, 17 april 1981.
·         Han Steendijk, ‘Vrouwen doen een b(r)oekje open’. In: Brabants Nieuwsblad, 10 september 1981.
·         Rob Vooren, ‘Vakantieleestips’. In: Leidsch Dagblad, 17 juni 1981.
·         Hans Warren, ‘Een meisjesleven. Debuutroman van Eefje Wijnberg’. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 11 april 1981.
·         Jack van der Weide, ‘Eefje & Co. Het meisjesleven van Geerten Meijsing’. In: Jack van der Weide en Gerben Wynia (red.), Hang- en sluitwerk. Dossier Meijsing (Flanor-reeks 62), Nijmegen (Flanor) 2007, pp. 139-150.

Wat mist er nog?

·         De auteur van de stukken in Vrij Nederland.
·         De auteur van de recensie in de Amersfoortse Courant.
·         De precieze gegevens van Meijsings artikel ‘Een oprechte pose’ in Partner.
·         In het Haarlems Dagblad zouden in de periode maart-mei 1981 diverse artikelen over Eefje Wijnberg hebben gestaan.
·         In de Volkskrant moet een recensie van Een meisjesleven hebben gestaan, gezien het citaat op de achterflap van de tweede druk.
·         In Haagse Post moet een recensie van Een meisjesleven hebben gestaan door Emma Brunt.
·         ... en wellicht nog wel veel, veel meer.
 

Jack van der Weide

dinsdag 9 augustus 2011

GEERTEN MEIJSING 61

Geerten en Iris, Amsterdam, 3 juli 2011.Foto gemaakt met de zelfontspanner.