maandag 28 december 2015

'Blij en tegelijk zwaarmoedig’: Geerten Meijsing als Trinitariër

In de Erwin-trilogie van Joyce & Co komen veel jeugdherinneringen van Geerten Meijsing voor. Voor mede-Haarlemmers en vooral mede-Trinitariërs (leerlingen van het Augustijner Triniteitslyceum te Haarlem) is het een genietend herkennen. In een hilarische en hyperbolische stijl komen voor mij – klasgenoot in het schooljaar 1964/1965 en schoolgenoot van de eerste tot en met de vijfde klas (Vbeta en Valfa respectievelijk) – de vele gebeurtenissen weer levendig voor ogen. Maar veel door soms langdurige longziekte ook niet. Het is daarom gelukkig dat alle edities van het schoolblad uit de jaren 1962 tot juni 1969 tot mijn beschikking staan door het historisch besef en bewaarzin van schoolvriend (lagere school Aloysius en Triniteits) Paul Klein.

Schrijvers worden niet gemaakt, schrijver ben je. Maar op welke wijze een auteur zijn of haar kwaliteit uitdrukt, heeft met de omstandigheden te maken. Voor schrijver Geerten Meijsing, auteur van een omvangrijk en belangrijk oeuvre, is de tijd dat hij op het Triniteitslyceum vertoefd heeft van cruciale betekenis. Daar ontmoette hij zijn Joyce & Co-compaan Kees Snel, en Mick Broekhof, de tweede figuur in de Erwin-sage en zijn andere vrienden van de firma: Erik-Jan Kromhout en Jeroen Fonville. In zijn vijfde schooljaar was hij samen met Kees getuige van de goede en slechte kanten van leerlingdemocratie en ten slotte hebben leraren hem gestimuleerd, waarbij de gepromoveerde leraar Engels, L. Rens, naar mijn idee Kees en Geerten een beslissende duw naar Joyce heeft gegeven.

Wat nu volgt is een beschrijving van de gebeurtenissen van de vormende jaren op het Triniteits. Over het algemeen is er een nauwe overeenstemming van de bronnen uit de jaren zestig met Geertens’ relaas uit de jaren zeventig in Erwin en Michael van Mander. Soms zien we een kleine romantisering. Zo lezen we dat Kees Snel en hij elkaar ontmoet hebben op de Hortus: “KEITH: Afgezien van je uiterlijk, hadden we allebei hetzelfde boekje van JOYCE bij ons, toen we in de schoolpauze door de hortus liepen.” (Erwin, p. 298) De hortus is ‘van’ het Stedelijk Gymnasium (bij de Jacobijnenstraat en niet op loopafstand tijdens pauzes vanuit de Zijlweg) en niet van het Triniteits. Slechts een kleine verschuiving van de werkelijkheid. De ontmoeting krijgt daardoor een klassieke duiding. Op het Triniteitslyceum, waar de jongens elkaar leerden kennen, heette die plek: de cour.

In het vervolg gaat het mij om aan de hand van documenten (vooral de bladen Tolle Lege en Tee-eL van het Triniteits) te bezien hoe die evenementen en gebeurtenissen neergeslagen zijn in het hoofdwerk van Geerten Meijsing.


Zeeverkenner

Geerten komt gelijk met mij in september 1962 op school, het jaar dat het Triniteits zijn veertigjarig bestaan groots vierde. Hij in klas 1a en ik in 1e. Geerten was toen net lid geworden van en al snel actief bij de zeeverkenners in Heemstede, gesticht door de Augustijnen in samenwerking met katholieke notabelen. In het blad van deze katholieke organisatie schreef hij enkele stukken over de activiteiten en over scheepvaart. Hij was van 1962 tot 1966 junior, lid van de bevergroep (volgens de archieven van de nog steeds bestaande zeeverkenners) of van de ottergroep (Michael van Mander, p. 28) en bootsman. Zijn broer Joep was lid van de ottergroep van 1959 tot 1960. Mick, Mickey toen nog, Broekhof was slechts van 1962 tot 1964 lid en hoorde bij de fuutgroep.

De zeeverkenners zijn opgericht eind jaren vijftig. In december 1963 verschijnt het eerste nummer van De Kaapstander, het ledenblad van de zeeverkenners, soms het lijfblad genoemd. Geerten is redacteur vanaf de eerste editie, samen met Mickey Broekhof en Vincent Mathot. Hij schrijft het eerste redactioneel. Vanaf nummer 4 wordt het redactieadres vermeld: Heussensstraat 12, het woonadres van Geerten. Mickey en Geerten blijven aan tot het achtste nummer (november 1964). Dan neemt een nieuwe ploeg het over. 

Meteen in het eerste nummer van de jaargang 1962/1963 van het Triniteitsblad Tolle Lege roept Geerten als eersteklasser (brugger zeggen we nu) medeleerlingen op om lid te worden van de groep zeeverkenners. In de rubriek voor beginnende publicisten ‘Het beste been’ begint Geerten met een citaat: “Maar een land aan zee heeft de zee tot land en de zee wil met schepen geploegd zijn.” Prachtig. De enige referentie, die ik op internet vond, is die uit de bundel ‘Legenden van de Noordzee’ van S. Franke uit 1934. Verder schrijft Geerten: ”Is het niet machtig om met een flinke storm met je vlet door alle golven heen te gaan en kletsnat te worden, je door de wind te laten meevoeren.” Het romantische ideaal van het zeemansleven op de ringvaart van de Haarlemmermeer of op de Kaag. Het gaat zo even door, een lyrische beschrijving en hij concludeert : “Dit alles vind je bij de junioren van de St. Jozeph-groep in Heemstede.” Daarna een wat extatische beschrijving van de initiatie riten als je als nieuw lid aangenomen bent. En Geerten eindigt met deze oproep: ”Kom laat zien dat je een Hollandse jongen bent en meld je aan, zo gauw mogelijk, anders is het al vol, zorg dat je erbij komt.” Opvallend is dat Geerten, net lid van de groep direct een oproep plaatst in het schoolblad. Een jaar later verschijnt het eigen blad ‘De Kaapstander’, waardoor hij nog meer kan schrijven. En als een echo, vier jaar later, schrijft Martin van Berkel in de Tee-eL van 15 oktober 1966 wederom een oproep (met de titel ‘Jongens van Jan de Witt’) om lid te worden van de zeeverkenners met dezelfde beelden en termen als die van Geerten in 1962.


Literair ontwaken

In het zelfde schooljaar, dat leraar Nederlands Kamer Geertens opstel in de klas voorlas met de laatste vier woorden “in haar blote kont”, publiceert Geerten in de editie van 35ste jaargang 65/66, nr. 3 van januari 1966, pagina’s 12 en 13, een mooi en adorerend artikel over John Coltrane: ‘John Coltrane en de Avant-garde’. Het stuk is nauwelijks samen te vatten of te beschrijven omdat Geerten zijn springerige gedachten volgt. En veel vaktermen rondstrooit, die voor de toenmalige lezer, de scholier van het Triniteits, moeilijk te vatten geweest zullen zijn. Het artikel is vooral een stroom van feiten en gedachten.


Namen van andere jazzmuzikanten fladderen rond in de tekst, citaten van jazzcritici, die Geerten naar zijn hand zet door over Coltrane te laten gaan en hij eindigt met de fraaie zinswending: “Geen heviger expressie van deze moderne tijd heeft die sociale (emancipatie van de neger, mb) verandering (…) voortgebracht, dan die welke gevonden kunnen worden in de prestaties van John Coltrane.” Geerten ondertekent zelfbewust “G. Meysing ‘66” en niet zoals gebruikelijk met de klassenaanduiding, in zijn geval IVa, een van de beide vierde klassen van het gymnasium. Een jaar eerder had hij al een soort voorstudie gepubliceerd (Tolle Lege, 34ste jaargang 64/65, nr. 2 van januari 1965: ‘John Coltrane’ met ondertekening Geerten Meysing) over Coltrane. Dat stuk beperkte zich tot de muziek van Coltrane en bevatte geen uitweidingen over de sociale context van diens muziek. Geerten hekelt wel de klassieke jazz liefhebbers die “liever een commercieel stukje van Adderley (horen), dan een moeilijk te begrijpen opname van Coltrane, die je drie – vier keer gehoord moet hebben, wil je er iets van begrijpen.” Conclusie van Geerten: “fantastische muziek, die je helemaal blij en tegelijk zwaarmoedig maakt.” Veel aandacht voor de populaire muziek was er niet in Tolle Lege. Wel voor verkiezingen van een schoolparlement. In februari 1964 waren de eerste geweest, die gewonnen waren door de groep VAT ‘66 (de afkorting Voor Alle Trinitariërs) van Paul Jansma, de latere bezetter van de Tilburgse Universiteit. De nieuwe organisatie wilde alle bestaande groepen in en rond het Triniteits verenigen, een contactorgaan tussen rector, leerlingen en leraren zijn en externe presentatie van de school. In februari 1965 komt er een nieuwe groep door middel van de tweede verkiezingen. Weer een jaar later is er een geruisloze aanpassing: een paar leerlingen er in, anderen er uit. Op een of andere manier werkte de leerlingenraad niet zo goed samen met andere school clubs, schaakvereniging en sport bijvoorbeeld. Onwennigheid, overambitieus en persoonlijke tegenstellingen (en die tussen HBS en Gym) zijn waarschijnlijk de oorzaak van de organisatorische rampspoed. Daarbij bleek dat ook het blad Tolle Lege te weinig verscheen en de succesvolle Apostolaats Gemeenschap (AG) te veel zijn eigen gang ging, althans volgens zeggen van Gied ten Berge, jarenlang een enthousiaste medewerker en voorzitter van deze AG. De AG stond onder leiding van de Augustijn Van Beurden. Hij organiseerde met hulp van actieve Trinitariërs zo’n beetje elk jaar een werk- of bouwkamp en elke week een spannende liturgieviering in de kapel van de school. Rector Kuipers zag de teloorgang van de schoolvereniging en schoolblad en greep in het voorjaar van 1966 in. Eerst zorgde hij voor nieuw elan bij het schoolblad. De verschijningsfrequentie werd wekelijks. De vormgeving was op snelheid gericht en leed er onder: getikt, geplakt met losse tekeningen in plaats van zoals vroeger gedrukt met litho’s. En de naam veranderde hij van Tolle Lege en Tee-eL. Het werkte wonderwel. Het blad was een centraal punt in de activiteiten, meningen en organisatie van de school van april 1966 tot ver in de jaren zeventig.

Waarschijnlijk in de zomervakantie van 1966 nam hij de volgende stap: een gestructureerde leerlingenorganisatie. En hoe. Op het uitgebreide schema van de leerlingorganisatie, dat in het tweede nummer (17 september) van de tweede jaargang van Tee-eL (1966/1967) verscheen, zien we alle activiteiten van het leven van de scholier terug. Op papier. Want uit de bijdragen van de commissieleden in Tee-eL daarna blijkt dat nog niet alles geregeld was en dat zo’n samenwerking tussen alle groepen actieve jongens, die de twee jaar daarvoor moeizaam of niet tot stand kwam, ook nu nog uiterst langzaam vooruit ging.


Bestuurlijke ervaringen

Schema schoolvereniging 1966/1967
De schoolvereniging bestond uit acht commissies (met een ‘k’ natuurlijk), waarvan de sport-, feest- en liturgiecommissies reeds redelijk werkende bestaande groepen waren. De koepel van het geheel heette het Hoofdbestuur. Drie keer hoort dit hoofdbestuur bijeen te komen met het parlement, dat via verkiezingen (“Om de vereniging een schijn van democratie mee te geven”, MvM, p. 59) zou gaan bestaan uit twee personen per klas. En wie zien we daar als voorzitter en secretaris: Geerten Meysing (met een ‘y’) en Kees Snel, allebei vierde klasser (IVb). Hoe kwamen ze op die functie? En waarom is dat geheel uit mijn herinnering verdwenen? Dat laatste is wel duidelijk: ik was veel ziek in dat jaar.

Uit de stukken in het schoolblad Tee-eL is het niet duidelijk hoe de aanloop van deze organisatie is geweest, behalve het tijdstip en de plaats van bezinning: het Noord-Hollandse Groet in de zomer van 1966. Ook is niet duidelijk waarom Geerten en Kees door de rector verkozen zijn. Wel is het helder dat ze niet door de leerlingen gekozen zijn, zoals in de twee jaar daarvoor. In Michael van Mander (p. 57) is de aanleiding Geertens heenzenden uit de godsdienstles, een fraai staaltje hyperbolische anekdote. En even verderop onthult Geerten de werkelijke reden, althans naar mijn idee: “hier had hij nu twee leerlingen, die tot de intelligentste van de school gerekend moesten worden.” (MvM, idem). Rapportgegevens geven de rector gelijk. Kees had twee jaar daarvoor (schooljaar 64/65) meer negens dan andere cijfers met een gemiddelde van 8,4 (de onvoldoende voor gymnastiek niet meegerekend) en Geerten deed het duidelijk minder met een gemiddelde van 7,3 met maar één negen – wel een zes voor gymnastiek - en was al bekend, om niet te zeggen beroemd, vanwege zijn literaire kwaliteiten.

Hoe moeilijk de taak van het Hoofdbestuur en commissies was, blijkt wel uit het artikel van Jeroen Fonville, voorzitter van de ‘kultuurkommissie’ in het volgende nummer van Tee-eL (24 september) over deze cultuurcommissie. Hij begint met: “Een der aktiviteiten der Kultuur-kommissie is het organiseren van verschillende klubs.” Om gelijk die taak aan de leerlingen over te laten. Jeroen wil niet dat de cultuurclub iets wordt van een “oude-duffebetekenis van het woord met een schilderachtige naam als: ‘Kunst zij ons doel’- en iedere week een kwartje kontributie.” Nee, het moet “‘iets boeiends’” zijn. Wat dat boeiende is vertelt hij er niet bij. In de opsomming daarna van de activiteiten blinkt iets door van inspirerende zaken, maar niet veel. Muziek, films met hulp van geschiedenisleraar en latere oprichter van de Haarlemse Filmliga de heer Van Wees, toneelclub en vrije expressiegroep (met een oproep aan alle kubisten, surrealisten en expressionisten). Bij de muziekclub staat alleen vermeld dat Erik(-Jan) Kromhout de contactpersoon is, niet dat hij al een begenadigd en avant-gardistisch violist is.

Tegelijk zien we hier vier vrienden, later van Joyce & Co, samen aan de slag: Jeroen Fonville, Erik-Jan Kromhout, Kees Snel en Geerten Meijsing. Mick Broekhof is niet meer actief op school in deze tijd en Frans Verpoorten is een buitenstaander, althans van de Trini-bende. Een proeve van kunde geeft de nieuwbakken commissie met de invulling van de rectorsdag nieuwe stijl op 25 november. Tweemaal aandacht in het schoolblad, vooraankondiging en definitieve agenda, respectievelijk een maand en een week van te voren. Om er twee zaken uit te pikken: ‘s middags een optreden van Cobi Schreier, die kort daarvoor Pete Seeger en Paul Simon in haar Haarlemse Waagtaverne liet optreden, en ’s avonds twee Schotse folksingers, van wie we alleen de voornamen Robert en Jimmy te weten komen. Ter voorbereiding en ter informatie hebben twee commissieleden, Jeroen Hunfeld en Ed Spapé, Cobi bezocht en een informatief portret samengesteld. Conclusie van een van de verslagleggers van de dag: “De rectorsdag nieuwe stijl is dankzij een paar goede ideeën eindelijk eens een succes geworden.” (Tee-eL, 3 december 1966).

Ondanks deze culturele vooruitgang ging het niet zo snel met de democratische verworvenheden. ‘Muiterij in het parlement’ is de omineuze kop op pagina 3 van de Tee-eL van 28 januari 1967. Het is een verslag van de eerste zitting van het schoolparlement op woensdag 25 januari om 15.00 uur en begint aldus: “Tijdens het openingswoord van de voorzitter (Geerten, mb) was een rommelige sfeer, waarschijnlijk omdat de parlementsleden zich nog onderling aan het beraden waren hoe ze het best konden aanvallen.” CBS (= Caspar Smithuijsen, ook uit IVb en de latere directeur van de Boekmanstichting) beschrijft sereen de woelige bijeenkomst, waarbij understatements elkaar snel opvolgen. Na bijna drie alinea’s over de verschillende commissies is het ineens hommeles: “Toen stond de nieuwe voorzitter van de liturgie op (van dat schema klopt geen barst meer!) en viel het hoofdbestuur aan. De aldus gezaaide tweedracht in de vereniging zelf vond voedsel bij het parlement.” Tussen de regels door lees je dat het geen vrolijke (“Men bleef lawaai maken”) boel was. Resultaat: een leraar zal de rest van de bijeenkomst voorzitten, de volgende bijeenkomst is sneller dan gepland en een onafhankelijke voorzitter, de oudgediende Roel van der Voort, zal dan de bijeenkomst leiden. En: “Over zes weken is er weer een bijeenkomst. Dit keer is officieus een motie van wantrouwen aangenomen.” Officieus, dus niet echt, denk je of dacht Smithuijsen. Dat zagen Geerten en naar ik aanneem Kees toch wel anders. De emotie over deze periode spat er bij Geerten nog steeds van af. Die motie en de sfeer van tweedracht hebben ook iets positiefs opgeleverd: wij kunnen ons gelukkig prijzen met de eerste karikatuur van Snel en Meijsing, getekend door medebestuurder Gert-Jan ter Braak, de purser, “een vazal van Snell, een enthousiaste zoon van rijke ouders die niets liever deed dan het zijn meester naar de zin maken.” (MvM, p. 59). Ter Braak heeft zich laten inspireren (nou ja, de gelijkenis is wel erg groot) door een scène van de stripfiguur Hoempa-pa van Uderzo en Goscinny, de latere Asterix-vertolkers.

Een week daarvoor publiceerde Geerten een lang artikel over de zwarte muziek en cultuur in Amerika onder de titel ‘Black Power in arts’. Hij begint met een citaat van Archie Shepp: “a song is not what it seems a tune, perhaps”. Geerten: “BLACK POWER is de taal van de zwarte intellektueel. En deze intellektueel is geen staatsman of politicus, maar een kunstenaar.” En dan vooral Archie Shepp, niet alleen in zijn muziek, maar ook in zijn schilder- en schrijfkunst. Ook in dit artikel gebruikt Geerten – hij ondertekent met G. Meijsing ’67 – weer de monoloog interieur en helaas te lange citaten en eindigt fraai: “Eigenlijk hoef ik dit artikel niet verder te schrijven. Het is zinloos geworden, Shepp heeft al veel duidelijker gezegd. (…) De meest hevige ekspressie van deze tijd, dat is geen beatmuziek, dat is New Black Music, leer het ontdekken, luister er in godsnaam naar en je weet wat het is om te leven.”

Hij krijgt een reactie en wel op zijn tweemaal gedane bewering dat de afro-amerikaanse cultuur “de enige kultuur [is] die Amerika ooit heeft voortgebracht”. Frans Nooij uit de vijfde klas Gymnasium vindt dat “het artikel niet onaardig van inhoud” is, maar hij hekelt dat “Geerten tweemaal met nadruk op iets [wijst] dat helemaal niet waar is.” En hoewel ik zelf wel eens met een knipoog beweerd heb dat alle Amerikaanse muziek voortkomt uit die uit Ierland, lijkt me zo’n eendimensionale waardering van de Jazz onterecht. Naar mijn weten heeft Geerten dat nooit meer herhaald.


Het einde en een nieuw begin

Terug naar de schoolvereniging en de motie van wantrouwen. Op 16 maart was die volgende bijeenkomst: “De parlementsvergadering verliep donderdag rustig. Niets werd verworpen.” En de motie van wantrouwen? Niets meer van gehoord. Opvallend zijn twee andere zaken. Het idee voor een Jazz-concert werd vaag genoemd (is dat het Experiment 66 uit MvM, pp. 77—79?) en bij het agendapunt financiën: “Mensen hadden bezwaar tegen het dure lokaaltje van de schoolvereniging.” Was dat die 2500 gulden voor het verbouwen van een van de vroegere kolenkelders inclusief de pick-up en een koffiezetapparaat? Toen ik dat las in de eerste hoofdstukken van Michael van Mander, betwijfelde ik sterk dat zoiets gebeurd was, want ik kon me er niets van herinneren. Geen goede herinnering mijnerzijds. 

28 januari 1967.  Voorgrond: KeesSnel, Ton Heijligers, Geerten Meijsing en Gert-Jan ter Braak.
Hoe volwassen de Triniteitsgemeenschap, of in ieder geval de redactie en zeker Sjef Peeters, ook uit klas IVb, de zaken van de democratisering bekijkt, blijkt uit een kort stuk van zijn hand in Tee-eL van 29 april 1967. Ik citeer: “Over de vereniging of precieser het bestuur + de kommissies kan ik kort zijn. Ze staan voor een geweldig moeilijke taak en men kan niet verwachten, dat uit de bouwvallen van de vorige jaren een uitstekend lopende vereniging ontstaat.” Om vervolgens vooral de vertegenwoordigers van de klassen in het parlement enkele flinke oorvijgen te geven: geen ruggespraak en geen opbouwende kritiek. En als de leden niet erkennen dat er samen met het bestuur iets opgebouwd dient te worden, dan “kan een dergelijk instituut beter opgeheven worden.”

Op zijn uitnodiging tot een wederwoord blijft het stil tot het einde van het schooljaar. Dan, in het blad van 10 juni 1967 onder de titel ‘Het verloop na de omwenteling’, maakt mederedacteur en klasgenoot Caspar Smithuijsen de balans op van een jaar nieuwe structuur van de schoolvereniging en hij valt direct met de deur in huis: “het gemiddelde bleef onder het gemiddelde.” Direct daarop een hard oordeel over het leidende tweetal: “Geerten Meysing bleek geen succes als voorzitter. Het scheen of hij geen hart voor de zaak had en dacht dat het vanzelf zou gaan. Hij is de belangrijkste oorzaak van de versnippering. Kees Snel was het altijd snel met iemand eens, het deed er niet toe wie. Als secretaris dus op de lange duur nog misschien wel eens geschikt. Toch geloof ik, dat hij z’n roeping elders heeft liggen.” Vanzelf gaan, roeping elders, het zijn termen die gespiegeld positief terugkomen in vooral Michael van Mander: “Op deze wijze alle taken delegerend, hoefde het bestuur zo min mogelijk te doen.” (En) “konden Keith en Erwin tijdens de pauzen in een verwarmde privékamer onder het genot van verse koffie en Blue Note- of Impulse-platen.” (p. 59).


Uit Tee-eL, 21 januari 1967
Neen, het boterde niet echt tussen Snel, Meijsing, de andere leden van het toekomstige Joyce & Co enerzijds en de vernieuwers rond de redactie van Tee-eL anderzijds. Zelfs veertig jaar later op de feestelijke Erwindag te Haarlem in oktober 2012 bleek oud-zeer nog aanwezig. Geerten haalde uit naar de rector (‘kwektor’). Michel Jansma, klasgenoot van Geerten en mij, schreef mij toen ik hem uitnodigde voor de avond, dat hij niet zoveel “had/heb met Erwin/Geerten Meijsing”.

In het schooljaar 1967/1968 verleggen Kees en Geerten, allebei in de vijfde klas van het gymnasium (resp. beta en alfa), hun aandacht naar hun eigenlijke roeping. Ze schrijven zich in voor dezelfde groep van de extra schoolactiviteiten. Het ging o.a. om volksdansen, dia’s van Rome, theaterbezoek en lessen van leraren over hun hobby’s, zoals een verhaal van de leraar Latijn, Piket, over de opgravingen in Etrurië. Jeroen Fonville schreef zich in bij de groep ‘Filosofische problemen bij Plato en Aristoteles’. Kees en Geerten bij ‘Achtergrond Engelse taal (ontstaan, samenstelling en beïnvloeding)’, gegeven door leraar Engels Dr. L. Rens. Deze leraar was gepromoveerd in 1953 op de historische en sociale achtergronden van het negerengels in Suriname. Daarnaast was hij politiek actief in de Progressieve Surinaamse Volkspartij en in de late jaren vijftig minister van Onderwijs en Volksontwikkeling in Suriname. Een uitgelezen persoon om de beide jongens wegwijs te maken in Ulysses met zijn vele sociolecten. In dat schooljaar moeten we ook de lezing van Kees over Joyce in de klas (Vbeta) plaatsen. Hij gaf die op uitnodiging van de leraar Engels, de heer Koek. Het was geen succes, hoewel de informatie daarover van Michel Jansma kwam (ik was ziek die dag) die ook na veertig jaar nog steeds niets met Geerten en Kees te maken wilde hebben. Na het schooljaar 67/68 vertrekt Geerten naar het Stedelijk Gymnasium en haalt zijn eindexamen in juni 1970. Kees had een jaar eerder en met gemak zijn eindexamen gehaald aan het Triniteitslyceum.


Overzicht van de extra lessen uit september 1967.

Conclusie: ik denk dat de invloed van het Haarlemse Triniteitslyceum groot is geweest. Allereerst de formatie van Joyce & Co als groep: kan dat een voortzetting zijn van het door de rector gepropageerde en door Geerten afgewezen ‘gemeenschapsleven’? Zoveel schrijvers afficheren zich niet als een firma of duo. Mede-Trinitariërs als de al genoemde Kromhout, Broekhof, Fonville, ter Braak en ook anderen als de voorbereiders van culturele activiteiten. Ook zijn negatieve ervaringen met leerlingacties als het leerlingparlement zal een rol gespeeld hebben. Daarnaast hebben leraren invloed gehad. Leraar Nederlands Kamer heeft hem ongetwijfeld gestimuleerd in zijn schrijven gezien de positieve opmerkingen over zijn opstel en over wie vele getuigen dat hij leerlingen aan de gang zette. Leraar geschiedenis Van Wees heeft niet alleen de Haarlemse Filmliga in januari 1968 opgericht, maar was door zijn eigenzinnige kennis over film en zijn sociaal-politieke meningen een baken voor velen. Leraar Engels de heer Rens heeft een rol gespeeld in de stap van Geerten en Kees naar werkelijk begrip van James Joyce. En tenslotte heeft Rector Kuipers een aantal zaken in gang gezet, zoals structurering van de invloed van leerlingen en de verandering van Tolle Lege in Tee-eL.
Voor velen hebben die veranderingen er voor gezorgd dat we in de woorden van Geerten “blij en tegelijk zwaarmoedig” kunnen terugkijken en in de Erwintrilogie kunnen teruglezen. 

Marten Buschman
1 september 2015

Bronnen

Jaargangen Tolle Lege en Tee-eL, 1962 – 1969
Joyce & Co, Erwintrilogie, 1972 - 1986