In de Erwin-trilogie van Joyce & Co
komen veel jeugdherinneringen van Geerten Meijsing voor. Voor mede-Haarlemmers en vooral
mede-Trinitariërs (leerlingen van het Augustijner Triniteitslyceum te Haarlem) is het een
genietend herkennen. In een hilarische en hyperbolische stijl komen voor mij –
klasgenoot in het schooljaar 1964/1965 en schoolgenoot van de eerste tot en met de vijfde klas (Vbeta
en Valfa respectievelijk) – de vele gebeurtenissen weer levendig voor ogen.
Maar veel door soms langdurige longziekte ook niet. Het is daarom gelukkig dat alle edities van
het schoolblad uit de jaren 1962 tot juni 1969 tot mijn beschikking staan door het historisch
besef en bewaarzin van schoolvriend (lagere school Aloysius en Triniteits) Paul Klein.
Schrijvers worden niet gemaakt, schrijver
ben je. Maar op welke wijze een auteur zijn of haar kwaliteit uitdrukt, heeft met de
omstandigheden te maken. Voor schrijver Geerten Meijsing, auteur van een omvangrijk en belangrijk
oeuvre, is de tijd dat hij op het Triniteitslyceum vertoefd heeft van cruciale betekenis. Daar
ontmoette hij zijn Joyce & Co-compaan Kees Snel, en Mick Broekhof, de tweede figuur in
de Erwin-sage en zijn andere vrienden van de firma: Erik-Jan Kromhout en Jeroen
Fonville. In zijn vijfde schooljaar was hij samen met Kees getuige van de goede en slechte kanten
van leerlingdemocratie en ten slotte hebben leraren hem gestimuleerd, waarbij de
gepromoveerde leraar Engels, L. Rens, naar mijn idee Kees en Geerten een beslissende duw naar
Joyce heeft gegeven.
Wat nu volgt is een beschrijving van de
gebeurtenissen van de vormende jaren op het Triniteits. Over het algemeen is er een
nauwe overeenstemming van de bronnen uit de jaren zestig met Geertens’ relaas uit de jaren
zeventig in Erwin en Michael
van Mander. Soms zien we een kleine romantisering. Zo lezen we
dat Kees Snel en hij elkaar ontmoet hebben op de Hortus: “KEITH: Afgezien van je uiterlijk,
hadden we allebei hetzelfde boekje van JOYCE bij ons, toen we in de schoolpauze door de
hortus liepen.” (Erwin, p. 298) De hortus is ‘van’ het Stedelijk Gymnasium (bij de
Jacobijnenstraat en niet op loopafstand tijdens pauzes vanuit de Zijlweg) en niet van het Triniteits.
Slechts een kleine verschuiving van de werkelijkheid. De ontmoeting krijgt daardoor een klassieke
duiding. Op het Triniteitslyceum, waar de jongens elkaar leerden kennen, heette die
plek: de cour.
In het vervolg gaat het mij om aan de hand
van documenten (vooral de bladen Tolle Lege en Tee-eL van het Triniteits) te bezien hoe
die evenementen en gebeurtenissen neergeslagen zijn in het hoofdwerk van Geerten Meijsing.
Zeeverkenner
Geerten komt gelijk met mij in september
1962 op school, het jaar dat het Triniteits zijn veertigjarig bestaan groots vierde. Hij in
klas 1a en ik in 1e. Geerten was toen net lid geworden van en al snel actief bij de
zeeverkenners in Heemstede, gesticht door de Augustijnen in samenwerking met katholieke
notabelen. In het blad van deze katholieke organisatie schreef hij enkele stukken over
de activiteiten en over scheepvaart. Hij was van 1962 tot 1966 junior, lid van de bevergroep
(volgens de archieven van de nog steeds bestaande zeeverkenners) of van de
ottergroep (Michael van Mander, p. 28) en bootsman. Zijn broer Joep was lid van de ottergroep
van 1959 tot 1960. Mick, Mickey toen nog, Broekhof was slechts van 1962 tot 1964 lid
en hoorde bij de fuutgroep.
De zeeverkenners zijn opgericht eind jaren
vijftig. In december 1963 verschijnt het eerste nummer van De Kaapstander, het ledenblad
van de zeeverkenners, soms het lijfblad genoemd. Geerten is redacteur vanaf de eerste
editie, samen met Mickey Broekhof en Vincent Mathot. Hij schrijft het eerste redactioneel. Vanaf
nummer 4 wordt het redactieadres vermeld: Heussensstraat 12, het woonadres van
Geerten. Mickey en Geerten blijven aan tot het achtste nummer (november 1964). Dan neemt een
nieuwe ploeg het over.
Meteen in het eerste nummer van de jaargang
1962/1963 van het Triniteitsblad Tolle Lege roept Geerten als eersteklasser (brugger
zeggen we nu) medeleerlingen op om lid te worden van de groep zeeverkenners. In de rubriek
voor beginnende publicisten ‘Het beste been’ begint Geerten met een citaat: “Maar een
land aan zee heeft de zee tot land en de zee wil met schepen geploegd zijn.” Prachtig. De enige
referentie, die ik op internet vond, is die uit de bundel ‘Legenden van de Noordzee’ van S.
Franke uit 1934. Verder schrijft Geerten: ”Is het niet machtig om met een flinke storm met je
vlet door alle golven heen te gaan en kletsnat te worden, je door de wind te laten
meevoeren.” Het romantische ideaal van het zeemansleven op de ringvaart van de Haarlemmermeer of op
de Kaag. Het gaat zo even door, een lyrische beschrijving en hij concludeert : “Dit
alles vind je bij de junioren van de St. Jozeph-groep in Heemstede.” Daarna een wat extatische
beschrijving van de initiatie riten als je als nieuw lid aangenomen bent. En Geerten eindigt met
deze oproep: ”Kom laat zien dat je een Hollandse jongen bent en meld je aan, zo gauw
mogelijk, anders is het al vol, zorg dat je erbij komt.” Opvallend is dat Geerten, net lid van de
groep direct een oproep plaatst in het schoolblad. Een jaar later verschijnt het eigen blad ‘De
Kaapstander’, waardoor hij nog meer kan schrijven. En als een echo, vier jaar later, schrijft
Martin van Berkel in de Tee-eL van 15 oktober 1966 wederom een oproep (met de titel ‘Jongens
van Jan de Witt’) om lid te worden van de zeeverkenners met dezelfde beelden en
termen als die van Geerten in 1962.
Literair ontwaken
In het zelfde schooljaar, dat leraar
Nederlands Kamer Geertens opstel in de klas voorlas met de laatste vier woorden “in haar blote
kont”, publiceert Geerten in de editie van 35ste
jaargang 65/66, nr. 3 van januari 1966, pagina’s 12
en 13, een mooi en adorerend artikel over John Coltrane: ‘John Coltrane en de
Avant-garde’. Het stuk is nauwelijks samen te vatten of te beschrijven omdat Geerten zijn springerige
gedachten volgt. En veel vaktermen rondstrooit, die voor de toenmalige lezer, de scholier
van het Triniteits, moeilijk te vatten geweest zullen zijn. Het artikel is vooral een stroom van
feiten en gedachten.
Namen van andere jazzmuzikanten fladderen rond in de
tekst, citaten van jazzcritici, die Geerten naar zijn hand zet door over
Coltrane te laten gaan en hij eindigt met de fraaie zinswending: “Geen heviger expressie van deze moderne tijd heeft die
sociale (emancipatie van de neger, mb) verandering (…) voortgebracht, dan die welke gevonden
kunnen worden in de prestaties van John Coltrane.” Geerten ondertekent zelfbewust
“G. Meysing ‘66” en niet zoals gebruikelijk met de klassenaanduiding, in zijn geval IVa,
een van de beide vierde klassen van het gymnasium. Een jaar eerder had hij al een soort
voorstudie gepubliceerd (Tolle Lege, 34ste jaargang 64/65, nr. 2 van januari 1965: ‘John Coltrane’ met
ondertekening Geerten Meysing) over Coltrane. Dat stuk beperkte zich tot de muziek van
Coltrane en bevatte geen uitweidingen over de sociale context van diens muziek. Geerten
hekelt wel de klassieke jazz liefhebbers die “liever een commercieel stukje van Adderley
(horen), dan een moeilijk te begrijpen opname van Coltrane, die je drie – vier keer gehoord
moet hebben, wil je er iets van begrijpen.” Conclusie van Geerten: “fantastische muziek, die je
helemaal blij en tegelijk zwaarmoedig maakt.” Veel aandacht voor de populaire muziek was
er niet in Tolle Lege. Wel voor verkiezingen van een schoolparlement. In februari 1964 waren
de eerste geweest, die gewonnen waren door de groep VAT ‘66 (de afkorting Voor Alle
Trinitariërs) van Paul Jansma, de latere bezetter van de Tilburgse Universiteit. De nieuwe
organisatie wilde alle bestaande groepen in en rond het Triniteits verenigen, een contactorgaan
tussen rector, leerlingen en leraren zijn en externe presentatie van de school. In februari 1965
komt er een nieuwe groep door middel van de tweede verkiezingen. Weer een jaar later is
er een geruisloze aanpassing: een paar leerlingen er in, anderen er uit. Op een of andere
manier werkte de leerlingenraad niet zo goed samen met andere school clubs, schaakvereniging
en sport bijvoorbeeld. Onwennigheid, overambitieus en persoonlijke
tegenstellingen (en die tussen HBS en Gym) zijn waarschijnlijk de oorzaak van de organisatorische rampspoed.
Daarbij bleek dat ook het blad Tolle Lege te weinig verscheen en de succesvolle
Apostolaats Gemeenschap (AG) te veel zijn eigen gang ging, althans volgens zeggen van Gied ten
Berge, jarenlang een enthousiaste medewerker en voorzitter van deze AG. De AG stond onder
leiding van de Augustijn Van Beurden. Hij organiseerde met hulp van actieve
Trinitariërs zo’n beetje elk jaar een werk- of bouwkamp en elke week een spannende liturgieviering in
de kapel van de school. Rector Kuipers zag de teloorgang van de
schoolvereniging en schoolblad en greep in het voorjaar van 1966 in. Eerst
zorgde hij voor nieuw elan bij het schoolblad. De verschijningsfrequentie werd wekelijks. De vormgeving was op snelheid gericht en leed er onder: getikt,
geplakt met losse tekeningen in plaats van zoals vroeger gedrukt met litho’s.
En de naam veranderde hij van Tolle Lege en Tee-eL. Het werkte wonderwel. Het
blad was een centraal punt in de activiteiten, meningen en organisatie van de
school van april 1966 tot ver in de jaren zeventig.
Waarschijnlijk in de zomervakantie van 1966
nam hij de volgende stap: een gestructureerde leerlingenorganisatie. En hoe. Op het
uitgebreide schema van de leerlingorganisatie, dat in het tweede nummer (17 september) van de tweede
jaargang van Tee-eL (1966/1967) verscheen, zien we alle activiteiten van het leven van
de scholier terug. Op papier. Want uit de bijdragen van de commissieleden in Tee-eL daarna
blijkt dat nog niet alles geregeld was en dat zo’n samenwerking tussen alle groepen actieve
jongens, die de twee jaar daarvoor moeizaam of niet tot stand kwam, ook nu nog uiterst
langzaam vooruit ging.
Bestuurlijke ervaringen
|
Schema schoolvereniging 1966/1967 |
De schoolvereniging bestond uit acht
commissies (met een ‘k’ natuurlijk), waarvan de sport-, feest- en liturgiecommissies reeds redelijk
werkende bestaande groepen waren. De koepel van het geheel heette het Hoofdbestuur. Drie
keer hoort dit hoofdbestuur bijeen te komen met het parlement, dat via verkiezingen (“Om de
vereniging een schijn van democratie mee te geven”, MvM, p. 59) zou gaan bestaan uit twee
personen per klas. En wie zien we daar als voorzitter en secretaris: Geerten Meysing (met een
‘y’) en Kees Snel, allebei vierde klasser (IVb). Hoe kwamen ze op die functie? En waarom is dat
geheel uit mijn herinnering verdwenen? Dat laatste is wel duidelijk: ik was veel ziek
in dat jaar.
Uit de stukken in het schoolblad Tee-eL is
het niet duidelijk hoe de aanloop van deze organisatie is geweest, behalve het
tijdstip en de plaats van bezinning: het Noord-Hollandse Groet in de zomer van 1966. Ook is niet
duidelijk waarom Geerten en Kees door de rector verkozen zijn. Wel is het helder dat ze
niet door de leerlingen gekozen zijn, zoals in de twee jaar daarvoor. In Michael van Mander (p.
57) is de aanleiding Geertens heenzenden uit de godsdienstles, een fraai staaltje
hyperbolische anekdote. En even verderop onthult Geerten de werkelijke reden, althans naar mijn idee:
“hier had hij nu twee leerlingen, die tot de intelligentste van de school gerekend
moesten worden.” (MvM, idem). Rapportgegevens geven de rector gelijk. Kees had twee jaar
daarvoor (schooljaar 64/65) meer negens dan andere cijfers met een gemiddelde van 8,4
(de onvoldoende voor gymnastiek niet meegerekend) en Geerten deed het duidelijk
minder met een gemiddelde van 7,3 met maar één negen – wel een zes voor gymnastiek -
en was al bekend, om niet te zeggen beroemd, vanwege zijn literaire kwaliteiten.
Hoe moeilijk de taak van het Hoofdbestuur
en commissies was, blijkt wel uit het artikel van Jeroen Fonville, voorzitter van de
‘kultuurkommissie’ in het volgende nummer van Tee-eL (24 september) over deze cultuurcommissie.
Hij begint met: “Een der aktiviteiten der Kultuur-kommissie is het organiseren van
verschillende klubs.” Om gelijk die taak aan de leerlingen over te laten. Jeroen wil niet
dat de cultuurclub iets wordt van een “oude-duffebetekenis van het woord met
een schilderachtige naam als: ‘Kunst zij ons doel’- en iedere week een kwartje
kontributie.” Nee, het moet “‘iets boeiends’” zijn. Wat dat boeiende is vertelt
hij er niet bij. In de opsomming daarna van de activiteiten blinkt iets door
van inspirerende zaken, maar niet veel. Muziek,
films met hulp van geschiedenisleraar en latere oprichter van de Haarlemse Filmliga de heer
Van Wees, toneelclub en vrije expressiegroep (met een oproep aan alle kubisten,
surrealisten en expressionisten). Bij de muziekclub staat alleen vermeld dat Erik(-Jan) Kromhout de
contactpersoon is, niet dat hij al een begenadigd en avant-gardistisch violist is.
Tegelijk zien we hier vier vrienden, later
van Joyce & Co, samen aan de slag: Jeroen Fonville, Erik-Jan Kromhout, Kees Snel en Geerten
Meijsing. Mick Broekhof is niet meer actief op school in deze tijd en Frans Verpoorten is
een buitenstaander, althans van de Trini-bende. Een proeve van kunde geeft de nieuwbakken
commissie met de invulling van de rectorsdag nieuwe stijl op 25 november. Tweemaal
aandacht in het schoolblad, vooraankondiging en definitieve agenda, respectievelijk een
maand en een week van te voren. Om er twee zaken uit te pikken: ‘s middags een optreden van Cobi
Schreier, die kort daarvoor Pete Seeger en Paul Simon in haar Haarlemse Waagtaverne liet
optreden, en ’s avonds twee Schotse folksingers, van wie we alleen de voornamen Robert en
Jimmy te weten komen. Ter voorbereiding en ter informatie hebben twee commissieleden,
Jeroen Hunfeld en Ed Spapé, Cobi bezocht en een informatief portret samengesteld. Conclusie
van een van de verslagleggers van de dag: “De rectorsdag nieuwe stijl is dankzij een paar
goede ideeën eindelijk eens een succes geworden.” (Tee-eL, 3 december 1966).
Ondanks deze culturele vooruitgang ging het
niet zo snel met de democratische verworvenheden. ‘Muiterij in het parlement’
is de omineuze kop op pagina 3 van de Tee-eL van 28 januari 1967. Het is een verslag van
de eerste zitting van het schoolparlement op woensdag 25 januari om 15.00 uur en begint
aldus: “Tijdens het openingswoord van de voorzitter (Geerten, mb) was een rommelige
sfeer, waarschijnlijk omdat de parlementsleden zich nog onderling aan het beraden waren
hoe ze het best konden aanvallen.” CBS (= Caspar Smithuijsen, ook uit IVb en de latere
directeur van de Boekmanstichting) beschrijft sereen de woelige bijeenkomst, waarbij
understatements elkaar snel opvolgen. Na bijna drie alinea’s over de verschillende commissies is het
ineens hommeles: “Toen stond de nieuwe voorzitter van de liturgie op (van dat schema klopt
geen barst meer!) en viel het hoofdbestuur aan. De aldus gezaaide tweedracht in de vereniging
zelf vond voedsel bij het parlement.” Tussen de regels door lees je dat het geen vrolijke
(“Men bleef lawaai maken”) boel was. Resultaat: een leraar zal de rest van de
bijeenkomst voorzitten, de volgende bijeenkomst is sneller dan gepland en een onafhankelijke
voorzitter, de oudgediende Roel van der Voort, zal dan de bijeenkomst leiden. En: “Over zes
weken is er weer een bijeenkomst. Dit keer is officieus een motie van wantrouwen
aangenomen.” Officieus, dus niet echt, denk je of dacht Smithuijsen. Dat zagen Geerten en naar ik
aanneem Kees toch wel anders. De emotie over deze periode spat er bij Geerten nog steeds
van af. Die motie en de sfeer van tweedracht hebben ook iets positiefs opgeleverd: wij
kunnen ons gelukkig prijzen met de eerste karikatuur van Snel en Meijsing, getekend
door medebestuurder Gert-Jan ter Braak, de purser, “een vazal van Snell, een enthousiaste zoon
van rijke ouders die niets liever deed dan het zijn meester naar de zin maken.” (MvM, p. 59).
Ter Braak heeft zich laten inspireren (nou ja, de gelijkenis is wel erg groot) door een scène
van de stripfiguur Hoempa-pa van Uderzo en Goscinny, de latere Asterix-vertolkers.
Een week daarvoor publiceerde Geerten een
lang artikel over de zwarte muziek en cultuur in Amerika onder de titel ‘Black Power in
arts’. Hij begint met een citaat van Archie Shepp: “a song is not what it seems a tune, perhaps”.
Geerten: “BLACK POWER is de taal van de zwarte intellektueel. En deze intellektueel
is geen staatsman of politicus, maar een kunstenaar.” En dan vooral Archie Shepp,
niet alleen in zijn muziek, maar ook in zijn schilder- en schrijfkunst. Ook in dit
artikel gebruikt Geerten – hij ondertekent met G. Meijsing ’67 – weer de monoloog interieur
en helaas te lange citaten en eindigt fraai: “Eigenlijk hoef ik dit artikel niet verder
te schrijven. Het is zinloos geworden, Shepp heeft al veel duidelijker gezegd. (…) De meest
hevige ekspressie van deze tijd, dat is geen beatmuziek, dat is New Black Music, leer
het ontdekken, luister er in godsnaam naar en je weet wat het is om te leven.”
Hij krijgt een reactie en wel op zijn
tweemaal gedane bewering dat de afro-amerikaanse cultuur “de enige kultuur [is] die Amerika
ooit heeft voortgebracht”. Frans Nooij uit de vijfde klas Gymnasium vindt dat “het artikel niet
onaardig van inhoud” is, maar hij hekelt dat “Geerten tweemaal met nadruk op iets
[wijst] dat helemaal niet waar is.” En hoewel ik zelf wel eens met een knipoog beweerd heb dat
alle Amerikaanse muziek voortkomt uit die uit Ierland, lijkt me zo’n eendimensionale
waardering van de Jazz onterecht. Naar mijn weten heeft Geerten dat nooit meer herhaald.
Het einde en een nieuw begin
Terug naar de schoolvereniging en de motie
van wantrouwen. Op 16 maart was die volgende bijeenkomst: “De parlementsvergadering
verliep donderdag rustig. Niets werd verworpen.” En de motie van wantrouwen? Niets meer van
gehoord. Opvallend zijn twee andere zaken. Het idee voor een Jazz-concert werd vaag
genoemd (is dat het Experiment 66 uit MvM, pp. 77—79?) en bij het agendapunt financiën:
“Mensen hadden bezwaar tegen het dure lokaaltje van de schoolvereniging.” Was dat die 2500
gulden voor het verbouwen van een van de vroegere kolenkelders inclusief de pick-up
en een koffiezetapparaat? Toen ik dat las in de eerste hoofdstukken van Michael van Mander,
betwijfelde ik sterk dat zoiets gebeurd was, want ik kon me er niets van herinneren.
Geen goede herinnering mijnerzijds.
|
28 januari 1967. Voorgrond: KeesSnel, Ton Heijligers, Geerten Meijsing en Gert-Jan ter Braak. |
Hoe volwassen de Triniteitsgemeenschap, of
in ieder geval de redactie en zeker Sjef Peeters, ook uit klas IVb, de zaken van de
democratisering bekijkt, blijkt uit een kort stuk van zijn hand in Tee-eL van 29 april 1967. Ik
citeer: “Over de vereniging of precieser het bestuur + de kommissies kan ik kort zijn. Ze staan voor
een geweldig moeilijke taak en men kan niet verwachten, dat uit de bouwvallen van de
vorige jaren een uitstekend lopende vereniging ontstaat.” Om vervolgens vooral de
vertegenwoordigers van de klassen in het parlement enkele flinke oorvijgen te geven: geen
ruggespraak en geen opbouwende kritiek. En als de leden niet erkennen dat er samen met het
bestuur iets opgebouwd dient te worden, dan “kan een dergelijk instituut beter opgeheven
worden.”
Op zijn uitnodiging tot een wederwoord
blijft het stil tot het einde van het schooljaar. Dan, in het blad van 10 juni 1967 onder de titel
‘Het verloop na de omwenteling’, maakt mederedacteur en klasgenoot Caspar
Smithuijsen de balans op van een jaar nieuwe structuur van de schoolvereniging en hij valt direct
met de deur in huis: “het gemiddelde bleef onder het gemiddelde.” Direct daarop een hard
oordeel over het leidende tweetal: “Geerten Meysing bleek geen succes als voorzitter. Het
scheen of hij geen hart voor de zaak had en dacht dat het vanzelf zou gaan. Hij is de belangrijkste
oorzaak van de versnippering. Kees Snel was het altijd snel met iemand eens, het deed er
niet toe wie. Als secretaris dus op de lange duur nog misschien wel eens geschikt. Toch geloof
ik, dat hij z’n roeping elders heeft liggen.” Vanzelf gaan, roeping elders, het zijn termen die
gespiegeld positief terugkomen in vooral Michael van Mander: “Op deze wijze alle taken
delegerend, hoefde het bestuur zo min mogelijk te doen.” (En) “konden Keith en Erwin tijdens
de pauzen in een verwarmde privékamer onder het genot van verse koffie en Blue Note- of
Impulse-platen.” (p. 59).
|
Uit Tee-eL, 21 januari 1967 |
Neen, het boterde niet echt tussen Snel,
Meijsing, de andere leden van het toekomstige Joyce & Co enerzijds en de vernieuwers rond
de redactie van Tee-eL anderzijds. Zelfs veertig jaar later op de feestelijke Erwindag te Haarlem
in oktober 2012 bleek oud-zeer nog aanwezig. Geerten haalde uit naar de rector
(‘kwektor’). Michel Jansma, klasgenoot van Geerten en mij, schreef mij toen ik hem uitnodigde voor de
avond, dat hij niet zoveel “had/heb met Erwin/Geerten Meijsing”.
In het schooljaar 1967/1968 verleggen Kees
en Geerten, allebei in de vijfde klas van het gymnasium (resp. beta en alfa), hun
aandacht naar hun eigenlijke roeping. Ze schrijven zich in voor dezelfde groep van de extra
schoolactiviteiten. Het ging o.a. om volksdansen, dia’s van Rome, theaterbezoek en lessen van leraren
over hun hobby’s, zoals een verhaal van de leraar Latijn, Piket, over de opgravingen in
Etrurië. Jeroen Fonville schreef zich in bij de groep ‘Filosofische problemen bij Plato en
Aristoteles’. Kees en Geerten bij ‘Achtergrond Engelse taal (ontstaan, samenstelling en
beïnvloeding)’, gegeven door leraar Engels Dr. L. Rens. Deze leraar was gepromoveerd in 1953 op de
historische en sociale achtergronden van het negerengels in Suriname. Daarnaast
was hij politiek actief in de Progressieve Surinaamse Volkspartij en in de late jaren vijftig
minister van Onderwijs en Volksontwikkeling in Suriname. Een uitgelezen persoon om de
beide jongens wegwijs te maken in Ulysses met zijn vele sociolecten. In dat schooljaar moeten
we ook de lezing van Kees over Joyce in de klas (Vbeta) plaatsen. Hij gaf die op
uitnodiging van de leraar Engels, de heer Koek. Het was geen succes, hoewel de informatie daarover van
Michel Jansma kwam (ik was ziek die dag) die ook na veertig jaar nog steeds niets met
Geerten en Kees te maken wilde hebben. Na het schooljaar 67/68 vertrekt Geerten
naar het Stedelijk Gymnasium en haalt zijn eindexamen in juni 1970. Kees had een jaar
eerder en met gemak zijn eindexamen gehaald aan het Triniteitslyceum.
|
Overzicht van de extra lessen uit september 1967. |
Conclusie: ik denk dat de invloed van het
Haarlemse Triniteitslyceum groot is geweest. Allereerst de formatie van Joyce & Co
als groep: kan dat een voortzetting zijn van het door de rector gepropageerde en door Geerten
afgewezen ‘gemeenschapsleven’? Zoveel schrijvers afficheren zich niet als een firma of duo.
Mede-Trinitariërs als de al genoemde Kromhout, Broekhof, Fonville, ter Braak en ook
anderen als de voorbereiders van culturele activiteiten. Ook zijn negatieve ervaringen met
leerlingacties als het leerlingparlement zal een rol gespeeld hebben. Daarnaast hebben leraren invloed
gehad. Leraar Nederlands Kamer heeft hem ongetwijfeld gestimuleerd in zijn schrijven
gezien de positieve opmerkingen over zijn opstel en over wie vele getuigen dat hij
leerlingen aan de gang zette. Leraar geschiedenis Van Wees heeft niet alleen de Haarlemse Filmliga in
januari 1968 opgericht, maar was door zijn eigenzinnige kennis over film en zijn
sociaal-politieke meningen een baken voor velen. Leraar Engels de heer Rens heeft een rol gespeeld
in de stap van Geerten en Kees naar werkelijk begrip van James Joyce. En tenslotte heeft
Rector Kuipers een aantal zaken in gang gezet, zoals structurering van de invloed van
leerlingen en de verandering van Tolle Lege in Tee-eL.
Voor velen hebben die veranderingen er voor
gezorgd dat we in de woorden van Geerten “blij en tegelijk zwaarmoedig” kunnen terugkijken
en in de Erwintrilogie kunnen teruglezen.
Marten
Buschman
1
september 2015
Bronnen
Jaargangen Tolle Lege en Tee-eL, 1962 –
1969
Joyce & Co, Erwintrilogie, 1972 - 1986